‘Contouren van een nieuw canoniek verhaal’

Toelichting bij titel en onderwerp van de themadag op 19 november 2016

Door: Jeroen Bol

De ondertitel van de themadag luidt ‘Contouren van een nieuw canoniek verhaal’. Voor de meeste mensen zal niet direct duidelijk zijn wat we hiermee bedoelen. Daarom een korte toelichting. De term ‘canoniek verhaal’ is in 1996 geïntroduceerd door de Amerikaanse theoloog Kendall Soulen in zijn boek ‘The God of Israël and Christian Theology’. Hij introduceerde deze term om duidelijk te maken hoe diep het vervangingsdenken is verankerd geraakt in de traditie van de kerk en met name in haar uitleg van de Bijbel. Het begrip ‘canoniek verhaal’ neemt een centrale plaats in in Soulens analyse van hoe de vervangingstheologie werkt en waarom ze ten diepste niet bijbels is. Volgens Soulen is het van het allergrootste belang dat we oog gaan krijgen voor de sleutelrol die dit ‘canonieke verhaal’ speelt, willen we de erfenis van 1800 jaar vervangingsdenken in de christelijke traditie ooit werkelijk te boven komen.

Wat bedoelt Soulen met deze term ? Een canoniek verhaal is volgens Soulen een hulpmiddel, een instrument dat voorziet in een schema waarmee je de hele christelijke Bijbel, Oude en Nieuwe Testament tezamen, kan lezen als een eenheid, als een samenhangend geheel. In plaats van ‘canoniek verhaal’ maakt de term ‘canonieke verhaallijn’ misschien nog beter duidelijk wat Soulen bedoelt. Aan het begrip ‘canonieke verhaallijn’ ligt de gedachte ten grondslag dat de canon van Oude en Nieuwe Testament, het geheel van de in totaal 66 boeken, niet automatisch zomaar een samenhangend verhaal oplevert. De Bijbel bestaat immers uit 66 afzonderlijke boeken. Het grote verhaal van Gods heilsplan voor Israël en de volken moet dus worden geformuleerd op basis van en in harmonie met deze 66 canonieke geschriften. Er moet een geloofwaardige verhaallijn in worden gevonden die de grote lijn van de Schrift duidelijk maakt. De canon van 66 boeken vraagt in die zin dus om interpretatie, om uitleg, of nog beter: om een verhaallijn.

Het was aan de theologen van de vroege kerk om deze ‘verhaallijn’ voor de christenen op basis van de Schrift samen te stellen. De vroege kerk stond voor grote uitdagingen. Een van de lastigste was om vast te stellen wat nu het precieze verband is tussen de Hebreeuwse geschriften van de Joden, de Tenach ofwel Oude Testament, en haar eigen apostolische geschriften, het Nieuwe Testament. Het canonieke verhaal dat de vroege kerk formuleerde laat een fundamentele keuze zien die toen gemaakt is, hoe men besloot dat de twee hoofdbestanddelen van de canon, Oude en Nieuwe Testament samenhangen en samen één boek vormen, onze Bijbel.

Soulen omschrijft het begrip ‘canoniek verhaal’ heel kernachtig als volgt: “Een canoniek verhaal laat zien hoe de tweevoudige canon van O.T en N.T. samenhangt als één getuigenis van de kernbelijdenis van het christelijk geloof: de God van Israël is reddend opgetreden in Jezus Christus voor heel de wereld.”

In het krachtenveld van de tweede eeuw, en met name in haar conflict met het jodendom dat in merendeel niet geloofde dat Jezus de Messias is, moest de jonge kerk haar eigen verhaal van het Evangelie van Jezus Christus overtuigend weten neer te zetten. De kerk moest zich als nieuwkomer bewijzen. Haar verhaal moest daarom op geloofwaardige wijze gelinkt zijn aan de met de Joden gedeelde heilige tekst van de God van Israël, het O.T. De God van Jezus is volgens de kerk immers ook de God van Israël. Het canonieke verhaal ofwel verhaallijn is het basisschema waarmee de kerkvaders van de vroege kerk Gods grote heilsplan in kaart wisten te brengen. Het is de plot die christenen in staat stelde om de veelheid aan bijbelse verhalen te kunnen lezen in een begrijpelijk samenhangend en overtuigend onderling verband.

Soulen laat zien dat de verhaallijn die de vroege kerk bij monde van de belangrijke kerkvader Irenaeus formuleerde uit vier basiselementen bestaat: Gods Schepping, de Zondeval, de Komst van Jezus en het Ontstaan van de Kerk en tenslotte de Voleinding. De eerste twee, schepping en zondeval, beslaan samen Genesis 1 t/m 3. De komst van Jezus en de kerk vinden we in het Nieuwe Testament vanaf Mattheus 1 en de voleinding, de voltooiing van Gods heilsplan met heel zijn schepping, treffen we aan in de laatste hoofdstukken van Openbaring: “Zie , Ik maak alle dingen nieuw”.

Vervolgens doet Soulen een zeer belangrijke observatie: de hele geschiedenis van God met het volk Israël beschreven van Genesis 12 tot en met Maleachi verdwijnt, binnen deze verhaallijn geheel naar de achtergrond. Het canonieke verhaal van de vroege kerk is het grote verhaal van Gods heilsplan voor heel de mensheid en heel de schepping. Gods specifieke weg met Israël, ongeveer het complete Oude Testament, fungeert binnen deze verhaallijn nog slechts als achtergrondmuziek bij het Evangelie. Wat daar beschreven staat dient slechts als voorbereiding op de komst van Jezus de Messias. Na Jezus’ komst en het ontstaan van de kerk is binnen de verhaallijn van de vroege kerk de rol van Israël in feite uitgespeeld. Centraal staat nu verder Gods grote verlossingsplan voor heel de wereld, voor Jood en Griek. In dit verlossingsplan staat nu de kerk centraal, Israëls hoofdrol is definitief ten einde. Deze verhaallijn bleek bij uitstek geschikt om de toenmalige heidense wereld met groot succes missionair te bewerken.

Deze hoofdlijn van schepping, zondeval, verlossing en voleinding vinden we volgens Soulen terug in alle belangrijke klassieke belijdenissen, in talloze dogmatieken en in nagenoeg al het catechesemateriaal. Dit is inderdaad heel herkenbaar en de gevolgen zijn overal te vinden. In tal van christelijke publicaties wordt het Joodse volk steevast over het hoofd gezien, tot de dag van vandaag. In de christelijke geloofsbelijdenissen wordt Israël niet genoemd.

Soulen heeft aangetoond hoe dit canonieke verhaal diepe voren getrokken heeft in de klassieke theologie vanaf Irenaeus in het jaar 200 tot de dag van vandaag. Het is het grondmotief van het eeuwenoude vervangingsdenken. Soulen zegt in dit verband het volgende: “Om zicht te krijgen op het vervangingsdenken als een structureel probleem moeten we het volgende gaan begrijpen. Het standaard ‘canonieke verhaal’ draait om vier hoofdperiodes: Gods voornemen om het eerste ouderpaar dat Hij schiep tot voleinding te brengen, de zondeval, de incarnatie van Christus en het begin van de kerk en tenslotte de voleinding van heel de schepping. Deze vier sleutelperiodes spelen een unieke en hoogst belangrijke rol in het standaardmodel van de klassieke theologie. Tezamen vormen ze de plot van het grote verhaal. Ze verhalen hoe God zich als Voleinder en Verlosser bezig houdt met met de mensheid die Hij schiep, op een wijze die zowel universele als blijvende betekenis heeft.” (pag.31)

Soulen noemt deze vier kernepisodes de ‘voorgrond’ van de verhaallijn. In deze ‘voorgrond’ wordt Gods handelen met zijn schepping verwoord in kosmische en universele termen. Christus is binnen deze verhaallijn de incarnatie van de eeuwige Logos, de mensheid wordt neergezet als afstammelingen van het eerste ouderpaar, met een universele menselijke natuur enzovoort.

Soulen zegt dan “ De voorgrond negeert volledig de Hebreeuwse geschriften, het Oude Testament, met uitzondering van Genesis 1-3. Het verhaal vertelt hoe God betrokken was bij Adam en Eva en hoe Gods aanvankelijke plan om het mensenpaar tot voleinding te brengen, bijna meteen werd verstoord door de zondeval. De ‘voorgrond verhaallijn’ springt vervolgens onmiddellijk over naar het N.T. waar God door Jezus Christus de hele mensheid bevrijding aanbiedt van de gevolgen van de zondeval. Zo bekeken houdt God zich als Voleinder en Verlosser met de mensheid bezig op een wijze die het grootste deel van het O.T. en bovenal het getuigenis van het O.T. aangaande Gods geschiedenis met het volk Israël, buiten spel zet.” Het verhaal van Gods handelen met Israël verdwijnt volgens Soulen praktisch geheel naar de achtergrond. Soulen concludeert dan: “Het resultaat is dat Gods identiteit als de God van Israël en de God van de geschiedenis van het Joodse volk nagenoeg geen rol van betekenis meer spelen in het beeld dat christenen van God hebben.” (pag.33)

Waarmee Soulen opnieuw duidelijk maakt dat de vervangingstheologie niet uitsluitend de relatie met het Joodse volk raakt. Het raakt tevens ons godsbeeld en dus onze relatie met God zelf.

Hoe herkenbaar is deze conclusie van Soulen. In hoeveel preken en tal van christelijke publicaties loop je hier niet keer op keer tegenaan. Tegen het gegeven dat God de God van Israël is, dat Jezus een Jood is en dat het Joodse volk centraal staat in de Bijbel, dat dit alles in tal van preken en christelijke lectuur onbenoemd blijft en genegeerd wordt. Alsof het allemaal geen wezenlijke rol speelt. Dat is het resultaat van bijna 2000 jaar vervangingsdenken.

Het is het canonieke verhaal dat hieraan ten grondslag ligt. Het maakt de kerk bijziend, nagenoeg blind voor de centrale plaats die het volk Israël naast Jezus de Jood en de Zoon van God in de Bijbel inneemt.

Sinds de Holocaust en de stichting van de staat Israël zijn steeds meer christenen gaan inzien dat dit ‘wegvallen’ van Israël in het christelijke verhaal niet meer kan omdat het uiteindelijk niet blijkt te kloppen met de Schrift zelf. Dit is de tijd dat de God van Israël en de Vader van onze Here Jezus Christus zijn kerk oproept om de Bijbel na 2000 jaar eindelijk op een nieuwe wijze te leren verstaan. Een wijze die tegelijk recht doet aan het Evangelie van Jezus en aan de blijvende centrale plaats die het Joodse volk inneemt binnen Gods grote heilsplan met heel zijn schepping.

De lezingen op de themadag van 19 november zullen helemaal in het teken staan van de vraag hoe een bijbels verantwoord alternatief voor het oude vervangingsdenken eruit zou kunnen gaan zien. U bent van harte uitgenodigd. Binnenkort kunt u zich op de website aanmelden voor deelname aan deze themadag.

Wie nog meer over dit onderwerp wil lezen verwijs ik graag naar mijn twee artikelen op deze website, De God van Israël en de Christelijke Theologie, deel 1 en 2. Zie ook onze laatste nieuwsbrief.