Het dubbele liefdesgebod in jodendom en christendom

Door J. Bol

Dit artikel is de vrucht van enkele jaren broeden op de plek van de liefde in de theologie. Het is de vrucht van een spannend en bij tijden ook lastig denkproces. Vrucht ook van een zoektocht naar antwoorden op dringende vragen. Een zoektocht die me veel gebracht heeft maar die zeker nog niet is afgerond. Zonder de liefde ben je met al je kennis volgens de apostel Paulus nog steeds niets. (1 Kor. 13) Kun je eigenlijk wel theologie bedrijven zonder de liefde?

De liefde maakt het verschil, wie kent die zinsnede niet? Dan maar meteen de vraag: verschil tussen wat en wat? Daarop zijn heel wat antwoorden mogelijk. Maar laat me een poging wagen tot een van de mogelijke antwoorden: de liefde maakt het verschil tussen het koninkrijk van deze wereld en het koninkrijk van God. Het laatste noemt de apostel Paulus in zijn brief aan de Kolossenzen ‘ het koninkrijk van de Zoon zijner liefde’. Het is het koninkrijk voor welks komst Jezus ons oproept te bidden in het voorbeeldgebed dat de kerk het Onze Vader is gaan noemen. ‘Uw koninkrijk kome, uw wil geschiede op aarde zoals in de hemel.’
Jezus roept op te bidden dat de wil van God de Vader hier op aarde zal geschieden. Blijkbaar geschiedt de wil van de Vader niet zonder meer hier op aarde. Waarom zou Jezus anders deze opdracht geven? Gebed is niet bedoeld als een vorm van bezigheidstherapie in de school van christelijke vroomheid. God heeft blijkbaar behoefte aan dit gebed van zijn kinderen. In hoeverre zijn we ons er doorgaans van bewust dat dit gebed naar Gods wil voor God zelf van het allergrootste belang zou kunnen zijn? Uw wil geschiede. Maar wat is Gods wil? Daarover valt natuurlijk heel veel te zeggen. Maar in het kader van dit artikel wil ik stilstaan bij de hoofdzaak van Gods wil. Ter inleiding volgen hier enkele sleutelteksten uit het Nieuwe Testament die mijns inziens alles te maken hebben met dit ‘ koninkrijk van de Zoon zijner liefde’ waar Gods wil geschiedt.

Het dubbele liefdesgebod in de Synoptici

Marcus 12: 28-34: “En een der schriftgeleerden, tot Hem komende, hoorde dat zij met elkaar redetwistten, en overtuigd, dat Hij hen goed geantwoord had, vroeg hij Hem: Welk gebod is het eerste van alle? Jezus antwoordde: Het eerste is: Hoor Israël, de Here onze God is één, en gij zult de Here, uw God liefhebben uit geheel uw hart en uit geheel uw ziel en uit geheel uw verstand en uit geheel uw kracht. Het tweede is dit: gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. Een ander gebod, groter dan deze, bestaat niet. En de schriftgeleerde zei tot hem: Inderdaad Meester, naar waarheid hebt u gezegd, dat Hij één is en dat er geen ander is dan Hij. En Hem lief te hebben uit geheel het hart en uit geheel het verstand en uit geheel de kracht en de naaste lief te hebben als zichzelf, is meer dan alle brandoffers en slachtoffers. En Jezus, ziende dat hij verstandig geantwoord had, zei tot hem: u bent niet ver van het Koninkrijk Gods.”

Mattheus 22:36-40: “Meester, wat is het grote gebod in de Wet? Hij zei tot hem: Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand. Dit is het grote en eerste gebod. Het tweede daaraan gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten.”
Lucas 10: 25-28 ” En zie, een wetgeleerde stond op om Hem te verzoeken en zei: Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven? En Hij zei tot hem: Wat staat in de Wet geschreven? Hoe leest gij? Hij antwoordde en zei: Gij zult de Here uw God liefhebben uit geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht en met geheel uw verstand, en uw naaste als uzelf. En Hij ze tot hem: U heeft juist geantwoord; doe dat en u zult leven. Maar hij wilde zich rechtvaardigen en zei tot Jezus: En wie is mijn naaste?”

Deze drie schriftplaatsen uit de synoptische evangeliën handelen over steeds dezelfde vraag. Wat is het grootste, het eerste, het belangrijkste gebod dat God in de Wet heeft gegeven?
Eerst iets over de vraag en de vraagsteller zelf. Zijn vraag kwam niet uit de lucht vallen. In het jodendom van de tijd van Jezus stond deze vraag al geruime tijd in het centrum van de belangstelling. Er waren in Israël sinds Ezra, in de tijd van de tweede tempel, vragen gerezen over hoe de vele geboden die God bij monde van Mozes had gegeven moesten worden uitgevoerd. De discussie spitste zich met name toe op de vraag met welke hartgesteldheid je Gods geboden dient te gehoorzamen.
Leert de Tenach op veel plekken dat God de rechtvaardige zegent en de goddeloze straft, in de praktijk van het leven zag men ook toen al regelmatig het tegenovergestelde gebeuren: dat het de goddeloze voor de wind gaat en de rechtvaardige het onderspit delft. In psalm 73 kunnen we lezen hoe Asaf hier al mee worstelde.
De werkelijkheid van het leven bleek ook in die tijd vaak ingewikkelder dan het tamelijk eenvoudige zwart wit schema: leef rechtvaardig volgens Gods geboden en God zegent je met voorspoed.

Een nieuwe oriëntatie in het jodendom van de tweede tempel

Dit soort vragen leidde ertoe dat sommige Joodse leraren in de tweede eeuw voor Christus begonnen te leren dat je God niet moet dienen uit vrees voor straf of in verwachting van beloning. Volgens hen moest men God willen dienen en zijn geboden gehoorzamen zonder een beloning te verwachten.
Dit denken vond breed ingang in kringen van bepaalde farizeeën in het jodendom van Jezus’ tijd. De bekende Joodse theoloog David Flusser verwijst hiernaar in zijn boek ‘ Judaism and the Origins of Christianity’. “In de dagen van Antigonos (een Joodse leraar rond 180 v. Chr.) was ontzag voor God al synoniem met liefde voor God. “( JOC Flusser pag. 472)
Even verderop schrijft David Flusser in verband met de intense discussie hierover tussen de verschillende richtingen onder de Farizeeën in de tijd van Jezus het volgende: “Wanneer we nu de vele verwijzingen in de rabbijnse literatuur in ogenschouw nemen die ontzag voor God en liefde voor God met elkaar vergelijken (…) en dan constateren dat in het merendeel van die gevallen liefde voor God van hogere waarde wordt geacht dan ontzag, dan moeten we de volgende conclusie trekken: het problematische conflict ontstond op een voor ons onbekend tijdstip toen een nieuwe oppositie groep onder de Farizeeën de beschuldiging inbrachten tegen de oudere richting dat zij God hoofdzakelijk dienden uit vrees voor straf en vergelding. Maar dat zij faalden om God lief te hebben uit onvoorwaardelijke liefde. Dit hoger achten achten van liefde boven ontzag werd de meerderheidsvisie onder de Farizeeën en vond ingang in al de Joodse groeperingen van die tijd. ( JOC Flusser pag. 473)

Naast deze kwestie van de liefde als belangrijkste drijfveer in het dienen van God speelde er nog een andere belangrijke vraag in die tijd, namelijk de vraag die de schriftgeleerde aan Jezus stelt: wat is nu het belangrijkste gebod in Gods Wet?
In het jodendom van Jezus’ tijd was het gebod van de naastenliefde uit Leviticus 19:18 steeds meer centraal komen te staan. (JOC Flusser pag.475). Het is opmerkelijk hoe Jezus in zijn antwoord op de vraag van de schriftgeleerde Deuteronomium 6 vers 5 combineert met Leviticus 19 vers 18 tot één gebod. Merk op dat Jezus in de Marcus tekst zegt: ” Een ander gebod, groter dan deze bestaat niet.” Met andere woorden: Jezus ziet volgens de Marcus tekst deze twee schriftgedeelten uit Leviticus en Deuteronomium als één enkel gebod. Dit gebod is in de theologie het ‘dubbele liefdesgebod’ gaan heten.
Nu is het de vraag of Jezus de eerste was die deze twee als één gebod zag of dat die visie op de Wet reeds aanwezig was in het jodendom van Jezus’ dagen. Uit de reactie van de schriftgeleerde in de Marcus tekst blijkt dat deze instemt met Jezus’ antwoord zonder zich zich te verbazen over het antwoord van Jezus. En in de tekst uit Lucas zien we dat de vraagsteller zélf het dubbele liefdesgebod noemt in zijn antwoord aan Jezus. Dit toont aan dat deze twee geboden in het jodendom van Jezus’ tijd al als één gebod werden gezien. En tevens als het grootste gebod in de Wet. Het was blijkbaar geen nieuwe vinding van Jezus zelf.
Het was eerder zo dat Jezus hiermee aansloot bij een reeds breed levende opvatting in het jodendom van zijn tijd. De eerste plaats waar de combinatie voorkomt is in het boek Jubileeën, een Joods geschrift uit de tweede eeuw voor Christus (JOC Flusser pag. 474) We treffen dezelfde combinatie ook aan in Het Testament van de Twaalf Patriarchen en in de Didache, twee apocriefe geschriften uit de periode van de eerste eeuw. Het volgende citaat van David Flusser is treffend in dit verband: “Net zoals het opmerkelijk was dat bepaalde kringen onder de Farizeeën God liefhebben een hoger motief achtten dan ontzag hebben voor God was het ook opmerkelijk dat in de periode van de tweede tempel het gebod ‘Heb je naaste lief als jezelf ‘ uit de eerst vijf boeken van Mozes, werd gelicht als bakermat en fundament van de hele Mozaïsche wetgeving” . (JOC Flusser pag. 475). Het was een breed levende opvatting in het jodendom dat een uitleg van de Thora die niet strookt met het gebod van de naastenliefde niet de juiste uitleg kan zijn.
Het liefdesgebod speelde een essentiële rol bij de uitleg van de Schrift. Een soortgelijke opvatting komen we ook tegen bij de kerkvader Augustinus als hij zegt: ” Dus als u denkt dat u de Schrift of een gedeelte van de Schrift hebt begrepen, maar u door hoe u de Schrift verstaat niet deze dubbele liefde tot God en de naaste bij uzelf bevordert, dan heeft u de Schrift nog niet begrepen.” (‘Teaching Christianity’ pag. 123-124). Blijkbaar is het dubbele liefdesgebod volgens Augustinus een belangrijke hermeneutische sleutel.
Zowel de liefde tot God als het gebod van de naastenliefde staan centraal in het Jodendom van Jezus’ dagen. In dat licht is het niet verwonderlijk dat Jezus in zijn antwoord de beide geboden uit Leviticus 19 en Deuteronomium 6 samen verwoordt als het eerste, het grootste gebod in de Wet.

Jezus, Hillel en de gulden regel

Er zijn meer sporen van deze focus op de liefde tot God en de naaste in het Nieuwe Testament. Enkele teksten. Eerst Matt. 7 vers 12. “Alles nu wat gij wilt dat u de mensen doen, doet gij hen aldus: want dat is de ganse wet en de profeten.” Hoewel het woord naastenliefde hier niet valt is het wel duidelijk dat het over de zaak gaat. Het principe wat Jezus hier verwoordt staat bekend als de ‘gulden regel’. Men treft haar in allerlei varianten aan in tal van culturen.
Overbekend is het gezegde: ” Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doet dat ook een ander niet.” Ook bij de Farizeeën en rabbi’s in Jezus’ tijd en kort na Hem treft men de gulden regel aan. Beroemd is de anekdote over de grote Joodse geleerde Hillel. Hij overleed in het jaar 10, dus kort voor het openbare optreden van Jezus. Een leerling vroeg hem eens: Rabbi, kunt u mij de hele Thora onderwijzen terwijl u op één been staat? Het antwoord van Hillel was: ‘ Wat jij verafschuwt, doe dat ook je naaste niet. Dat is de hele Thora, de rest is commentaar.”

Wat is nu de overeenkomst tussen de uitspraak van Jezus in Matt.7 en die van Hillel ? En wat het verschil? Eerst de overeenkomst: beide noemen hier het beoefenen van de naastenliefde als representatief voor de hele wet van God. Met andere woorden, het beoefenen van de naastenliefde zoals God dat heeft opgedragen in Leviticus 19:18 is volgens zowel Jezus als Hillel de kern van het de hele Tenach.
Het is opmerkelijk dat noch Jezus noch Hillel hier het gebod tot liefhebben en dienen van God uit Deut.6 noemen. Blijkbaar kan het gebod van de naastenliefde in de ogen van beiden zelfstandig staan voor heel de Wet. Dat kan niet toevallig zijn en is natuurlijk zeer veelzeggend.

Maar wat is het belangrijkste verschil tussen beide? Je zou kunnen zeggen dat Hillel hetzelfde zegt in een negatieve, passieve vorm wat Jezus zegt in een positieve, actieve vorm. Hillel zegt dat je niet moet doen naar een ander wat jij niet wil dat men naar jou doet. Een simpel voorbeeld: jij wilt niet dat iemand je voorliegt, dus je liegt een ander ook niet voor. Denk aan het bekende “wat u niet wilt dat u geschiedt doet dat ook een ander niet.”
Wat Jezus’ formulering zo uniek maakt is het actieve positieve karakter van zijn uitspraak. Want het is nogal wat wat hij hier zegt: “Alles wat gij wilt dat u de mensen doen, doet gij hen aldus.” Jezus geeft hier een revolutionaire slinger aan de toen al oude gulden regel. Jezus bindt zijn leerlingen op het hart om heel bewust en actief de naastenliefde handen en voeten te gaan geven. Bedenk alles wat jij wilt dat mensen voor jou doen, en ga dat doen voor hén. Wacht niet af maar ga aan de slag om je naaste goed te doen. Waarom dit een revolutionaire slinger een die oude gulden regel genoemd? Omdat deze leefregel helemaal past in het koninkrijk van God dat Jezus predikte. Bekeer je, want het koninkrijk van God is nabijgekomen. Het staat voor deur, dat koninkrijk waar Gods wet eindelijk naar Gods wil zal worden uitgevoerd. Waar zijn wil zal geschieden…En de kern van die wet zeggen Jezus en Hillel en vele Joodse leraren in Jezus’ tijd en in het Jodendom na Jezus, de kern van die wet is het gebod van de naastenliefde.
Het is Jezus te doen om een radicaal op de ander gerichte levensinstelling. Op een actief en bewust gericht zijn op het welzijn van de mensen waar je mee te maken hebt. Jezelf trainen altijd oog te hebben voor die ander en kijken wat je eventueel kunt doen om een nood te lenigen of te verlichten. Dat is wat Jezus volgens David Flusser onderscheidde van de vele Joodse leraren in zijn tijd: zijn radicale en onvermoeibare gerichtheid op het welzijn van de ander. Tot aan de dood aan het kruis toe. In die radicale focus op de ander had Jezus volgens de Joodse theoloog Flusser geen gelijke in zijn tijd. Volstrekt uniek was ook Jezus’ opvatting dat je zelfs je vijanden moet liefhebben. Dat was echt iets volkomen nieuws in het jodendom van Jezus’ dagen. Vreemd genoeg vinden we die oproep verder in het Nieuwe Testament nergens terug.

De sleutelpositie van de naastenliefde

Maar hoe kan het dat Jezus het gebod van de naastenliefde als representatief kan zien voor heel de Schrift en God zelfs helemaal niet noemt in Matt. 7:12 ? Een paar opmerkingen daarover. Wanneer we de tien geboden bezien dan zien we dat zes van de tien, en als men het gebod over de sabbat erbij neemt zelfs zeven van de tien, handelen over onze relatie met onze naaste. Dat verklaart wellicht deels dat het gebod van de naastenliefde zelfstandig kan staan voor heel de wet en de profeten. Verder is het natuurlijk zo dat zowel Jezus als Hillel het geloof en het dienen van God gewoon aanwezig veronderstelden. Maar desondanks blijft het toch zeer opmerkelijk dat de naastenliefde zo’n buitengewoon prominente plaats in het Nieuwe Testament krijgt toegekend.

Matt.7 vers 12 staat niet op zichzelf. De prominente plaats van de naastenliefde treffen we ook aan bij Paulus en Jacobus. Hieronder volgen een aantal schriftplaatsen.

Rom.13: 8-10 :”Weest niemand iets schuldig dan elkaar lief te hebben; want wie de ander liefheeft heeft de wet vervuld. Want de geboden: u zult niet echtbreken, u zult niet doodslaan, u zult niet stelen, u zult niet begeren en welk ander gebod er ook zij, worden samengevat in dit woord: u zult uw naaste liefhebben als uzelf. De liefde doet de naaste geen kwaad, daarom is de liefde de vervulling va de wet.”

Galaten 5: 14 : “Want de gehele wet is in één woord vervuld,in dit: u zult uw naaste liefhebben als uzelf.”

Jacobus 2:8 “Indien u echter de koninklijke wet vervult naar het schriftwoord: u zult uw naaste liefhebben als uzelf, dan doet u wèl.”

De teksten in Rom. 13 en Gal.5 zijn helemaal in de lijn van Jezus’ uitspraak in Matt.7:12. en de uitspraak van Hillel en van vele rabbi’s met hem. Alle drie schriftgedeelten leren dat het liefhebben van de naaste staat voor het vervullen van de hele wet. Ook de tekst in Jacobus lijkt dit te zeggen. Overigens is het niet zo dat Jezus leerde dat het dubbele liefdesgebod de plaats van de Wet zou hebben ingenomen. De Wet blijft gewoon van kracht voor het Joodse volk. Jezus leert dat zelf in de Bergrede: “Wie dan een van de kleinste dezer geboden ontbindt en de mensen zo leert zal zeer klein heten in het koninkrijk der hemelen.” Dat Handelingen 15 een eigen weg wijst voor de gelovigen uit de volken die die tot de ecclesia toetreden is een ander verhaal.

De sleutelrol die de naastenliefde in de Schrift krijgt toebedeeld wordt nog meer bijzonder als men zich realiseert dat het tweede gedeelte van het grote gebod wél die zelfstandige plaats krijgt, maar het eerste gedeelte dat gebaseerd is op Deut.6:5 niet. Nergens lezen we in het Nieuwe Testament dat het liefhebben van God met geheel ons hart, onze ziel en ons verstand gelijk staat aan het vervullen van de wet. Die plaats is slechts de naastenliefde toebedeeld.
Dat is heel bijzonder. Het kan niet anders dan dat de liefde voor de medemens door God op ongelooflijk hoge waarde wordt geschat.
Is dat niet ook helemaal conform zijn karakter en wezen? God is liefde lezen we in 1 Johannes 4:8. De liefde is het meest kenmerkende van Gods wezen. Heilige liefde, scheppende liefde, verlossende liefde, bewarende liefde.

De naastenliefde in het Jodendom

Uit de vele keren dat Leviticus19:18 aan de orde komt in de Talmoed en de Mishna blijkt dat het gebod van de naastenliefde in het jodendom altijd in het centrum van de aandacht is blijven staan.

In dit verband moet zeker ook de naam van de beroemde rabbi Akiva (135 na Chr.) genoemd worden. Akiva heeft tijdens een van der grootste crises die het jodendom ooit gekend heeft een heel belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van het rabbinale jodendom. Het was de tijd na de verwoesting door de Romeinen van zowel de tempel (70 na Chr.) als van Jeruzalem zelf (135 na Chr.). Ook Akiva leerde dat de naastenliefde het grote bepalende principe van de Thora is. Volgens Akiva is Leviticus 19:18 het fundament van de hele verdere Thora en moeten alle andere geboden worden geïnterpreteerd in het licht van het gebod van de naastenliefde. Dit komt heel dicht in de buurt van Jezus’ uitspraak in Matt.7 vers 12.

In dit verband is het volgende citaat van de rabbijnen David Hartman en Tzvi Marx vermeldenswaard.“Het begrip ’tzedakah’ ( liefdadigheid), een woord dat etymologisch verwant is aan ’tzedek'( gerechtigheid), heeft betrekking op de respons van iemand op de noden van anderen. Volgens de Talmoed en Maimonides is de instelling om te willen omzien naar mensen in nood een absolute voorwaarde om deel te kunnen uitmaken van de verbondsgemeenschap van Israël. Geloof is in het Judaïsme onlosmakelijk verbonden met oog hebben voor de ander. Judaïsme bestaat niet slechts uit dogma en leer maar ook uit de psychologische bekwaamheid om te erkennen dat daar een ander is en dat je voor de behoeften van die ander oog behoort te hebben. Iemand die is opgesloten in zijn eigen privé belangen en interesses kan gezien worden als een ongelovige aangezien zijn leven de dimensie van verder zien dan de eigen belangen mist. Iemand kan belijden dat hij gelooft maar wie onverschillig is voor het lot van anderen en zich doorgaans niet bekommert om wat zich buiten zijn eigen kleine wereldje afspeelt, zo iemand toont geen geloof in een transcendente God.” ( Contemporary Jewish Religious Thought, Cohen and Mendes-Flohr editors, pag. 47).
Omzien naar de ander, praktische naastenliefde, het behoort tot de dag van vandaag tot het hart van het jodendom. In die zin heeft het jodendom altijd heel dicht bij de leer van Jezus gestaan.

In verband met wat even verderop in dit artikel volgt is ook Leviticus 19:33-34 van belang: “En wanneer een vreemdeling bij u in het land vertoeft, zult u hem niet onderdrukken. Als een onder u geboren Israëliet zal u de vreemdeling gelden, die bij u vertoeft, u zult hem liefhebben als uzelf, want u bent vreemdeling geweest in het land Egypte: Ik ben de Here uw God.” Uit dit tekstgedeelte dat in hetzelfde negentiende hoofdstuk van Leviticus te vinden is, blijkt dat het gebod van de naastenliefde in Israël ook de vreemdeling betreft.

Plaats van de liefde in de christelijke theologie

Welke plaats heeft het dubbele liefdesgebod en met name het gebod van de naastenliefde nu in de christelijke theologie heeft gehad? Deze vraag kan onmogelijk uitputtend behandeld worden in het bestek van een enkel artikel. We hebben het immers over bijna twintig eeuwen christendom. En toch kan er wel iets over gezegd worden.
Om te beginnen kunnen we vaststellen dat de naastenliefde in de christelijke theologie zelden die consistente centrale aandacht heeft gekregen die we in het jodendom wél aantreffen. Het jodendom is altijd meer dan het christendom op de daad gefocust geweest, op het doen van Gods geboden. Met de gerichtheid op de naastenliefde als rode draad. In de christelijke theologie heeft de nadruk om verschillende redenen altijd meer dan in het jodendom gelegen op het juiste denken, het juiste belijden. Orthodoxie betekent letterlijk rechte leer.
Theologen als Augustinus, Jonathan Edwards en John Wesley hebben in hun theologie de liefde duidelijk wel aanzienlijke aandacht gegeven. Maar zij staan hiermee helaas niet model voor het geheel van de christelijke traditie. Veel theologen hebben de liefde en zeker de naastenliefde grotendeels over het hoofd zien in hun theologie. Of iets milder gezegd: ze hebben het dubbele liefdesgebod niet de prominente plaats gegeven die het wel in het Nieuwe Testament lijkt te hebben.

Ik acht dit in het licht van de genoemde schriftgegevens problematisch. Het hart lijkt in veel theologie wat te ontbreken, ze maakt nogal eens een wat steriele indruk, de liefde staat doorgaans niet centraal. Dat is een pijnlijke constatering. Enkele voorbeelden. In de 19e eeuw was in de gereformeerde Engelstalige wereld de systematische theologie van de Amerikaanse theoloog Charles Hodge een veel geraadpleegd gezaghebbend standaardwerk. In deze 2260 pagina tellende dogmatiek treffen we in de index zegge en schrijven één enkele verwijzing naar ‘liefde’ en geen enkele naar ‘naaste’ of ‘naastenliefde’. In de 20e eeuw is in diezelfde Engelstalige evangelicale gereformeerde wereld de systematische theologie van de Amerikaan Louis Berkhof lange tijd veel gebruikt. Louis Berkhof heeft in de index van zijn 784 pagina tellende dogmatiek eveneens slechts één enkele verwijzing naar liefde. En net als bij Hodge ontbreekt ook bij Berkhof iedere verwijzing naar ‘naaste’ of ‘naastenliefde’. Louis Berkhof schreef eveneens een heel nuttig handzaam overzicht van bijna twintig eeuwen christelijke theologie in een notendop, ‘The history of christian doctrines´. Het werk bevat 285 pagina’s. In de index vinden we zelfs niet één enkele verwijzing naar ‘liefde’. In de Institutie van Calvijn vinden we in de vertaling van Sizoo in de index ook slechts één verwijzing naar ‘liefde’ en het moet gezegd, één naar ‘naaste’.

Als laatste voorbeeld wil ik de zojuist verschenen en terecht warm onthaalde nieuwe ‘Christelijke Dogmatiek’ van Dr. G. van den Brink en Dr. C. van der Kooi noemen. Van den Brink en van der Kooi scoren met negen verwijzingen naar liefde in hun index nog steeds niet erg hoog maar wel beter. Toch ontbreken ook in hun index de begrippen ‘naaste’ en ‘naastenliefde’. In het licht van dit droeve overzicht is het niet verwonderlijk dat ik de afgelopen paar jaar echt heb moeten zoeken naar iets wat lijkt op een christelijke theologie van de liefde. Intussen heb ik wel enkele waardevolle boeken kunnen vinden, maar de oogst is niet erg groot. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat we hier te maken hebben met een ernstig onderbelicht gebied in de christelijke theologie en dan met name in de dogmatiek.
De indexen van werken over christelijke ethiek leveren naar men kan verwachten een wat grotere oogst op. Maar de vraag kan gesteld worden of dat de leemte in de gemiddelde dogmatiek goed kan maken. Ik heb de indruk dat het rabbinale jodendom er beter in geslaagd is om het gebod van de naastenliefde centraal te houden in de uitwerking van de geloofsleer. Of kunnen we stellen dat in het jodendom de ethiek en de geloofsleer, meer dan in het christendom, altijd meer een eenheid zijn gebleven? Meer dan in de klassieke christelijke theologie waarin de nadruk op de juiste leer (orthodoxie) doorgaans veel groter is geweest dan op het juiste handelen (orthopraxie)?

Liefde, exegese en ethiek

Het feit dat het gebod van de naastenliefde nooit een centrale plek heeft gekregen in het hart van de christelijke geloofsleer heeft mijns inziens dramatische gevolgen gehad. Ik doel dan op de sterk anti-Joodse trekken in de klassieke theologie, een fenomeen dat nauw in verband staat met het zogenaamde vervangingsdenken. De volgende uitspraken van belangrijke kerkleiders zouden volgens mij nooit gedaan zijn als de uitspraken van Jezus en Paulus over de naastenliefde van meet af aan centraal hadden gestaan in de beoefening van de christelijke theologie. Eerst enkele uitspraken van de kerkvader Chrysostomus uit de vierde eeuw: “De Joden aanbidden niet God maar duivels, dus al hun feesten zijn onrein. God haat hen en hij heeft ze inderdaad altijd gehaat. Maar sinds ze Jezus hebben vermoord geeft God hen geen tijd meer voor bekering. Wanneer het duidelijk is dat God hen haat is het de plicht van christenen om hen ook te haten.”
En wat te denken van de volgende uitspraken van Maarten Luther: “Wat moeten wij nu doen met dit verworpen, verdoemde volk der Joden? Ik zal mijn welgemeende raad geven. Ten eerste moet men hun synagogen of scholen in brand steken en wat niet wil branden moet men met aarde overdekken. Mozes schrijft in Deut.13: waar een stad afgoderij bedrijft, moet men die met vuur geheel verwoesten en er niets van overlaten. Als Mozes nu zou leven, zou hij de eerste zijn die de scholen en huizen van de Joden in brand stak.”

Hoe zijn deze bloedstollende uitspraken ooit te rijmen met het gebod van Jezus om niet alleen je naaste maar ook je vijanden lief te hebben? Die zijn daar onmogelijk mee te rijmen. Toegegeven, deze uitspraken behoren wel tot de ergste die door kerkleiders over de Joden gedaan zijn. Maar het is onloochenbaar dat ze deel uitmaken van een brede eeuwenoude traditie van anti-Joodse christelijke orthodoxie. Een traditie die al begint bij de vroege kerk in de tweede eeuw. De adversus judeos literatuur is moeiteloos terug te vinden bij alle grote kerkvaders. Anti-Joods denken loopt helaas als een rode draad door heel de klassieke theologie. Dat valt gewoonweg niet te ontkennen. Het zogenaamde vervangingsdenken is onlosmakelijk verbonden met deze anti-Joodse traditie in de christelijke theologie. Pas na de Tweede Wereldoorlog begon men kerkbreed vraagtekens te stellen bij de anti-Joodse trekken in de klassieke theologie. Dat was toen de huiveringwekkende demonische dimensie van de Holocaust langzaam maar zeker tot de kerk begon door te dringen. Tot de weinige positieve uitzonderingen in de geschiedenis van de kerk behoren een aantal Engelse puriteinen in de 17e eeuw en diverse van hun geestverwanten in de nadere Reformatie. En ook bij de met de puriteinen verwante grote opwekkingsbewegingen in de 18e en 19e eeuw treffen we een heel andere warme, de Joden welgezinde geest aan. We zien dat eveneens bij Jonathan Edwards. Maar het is een treurig gegeven dat deze de Joden welgezinde stroming altijd een sterke minderheid is geweest in de geschiedenis van de kerk.

Sinds W.O.II en de Holocaust worstelt de kerk met de vraag hoe af te rekenen met deze erfenis van bijna 2000 jaar christelijk antijudaïsme en vervangingsdenken. In dit verband wijst Mark Kinzer in zijn in 2005 verschenen spraakmakende boek ‘Postmissionary Messianic Judaism’ op de cruciale rol van het gebod van de naastenliefde in hermeneutiek en exegese. Constaterend dat het Nieuwe Testament leert dat het gebod van de naastenliefde het hoogste gebod is, concludeert Kinzer dat dit ook consequenties moet hebben voor de exegese van schijnbaar elkaar tegensprekende schriftgedeelten. (Kinzer, pag. 33-38). Het gebod van de naastenliefde krijgt dus de rol van scheidsrechter toebedeeld wanneer er gekozen moet worden tussen twee (of meer) mogelijke exegeses die beide sterke papieren lijken te hebben. Dat houdt dan concreet in dat de exegetische keuze die het meest in overeenstemming is met het gebod van de naastenliefde de voorkeur verdient. Concreet: een uitleg die in de geschiedenis van de kerk aantoonbaar anti-Joodse sentimenten heeft gevoed met alle voor Joden vaak desastreuze gevolgen van dien is dan de minst voor de hand liggende exegetische keuze. De ethiek zingt zo dus als hermeneutische sleutel een belangrijk toontje mee in exegese en de verdere ontwikkeling van een bijbels verantwoorde geloofsleer die zich zoekt te ontdoen van restanten van vervangingsdenken. Met zijn pleidooi om het gebod van de naastenliefde een belangrijke rol te laten spelen bij lastige exegetische keuzes sluit Kinzer aan bij de reeds genoemde rabbi Akiva en bij de kerkvader Augustinus. Exegetische keuzes die niet te rijmen zijn met het gebod van de naastenliefde kunnen volgens deze visie niet de juiste zijn.

God voor de voeten lopen

Tot slot enkele citaten van de Franse jodin Hélène Berr. Hélène Berr studeerde gedurende de Tweede Wereldoorlog Engelse taal en letterkunde aan de Sorbonne in Parijs. Ze weigerde onder te duiken omdat ze zich helemaal wilde inzetten om zoveel mogelijk Joodse kinderen in veiligheid te brengen op onderduikadressen. Hélène Berr maakte actief deel uit van een ondergrondse beweging die rond de 500 kinderen heeft weten te redden. Zelf werd ze in 1944 door de nazi’s opgepakt en is kort daarna vergast in Auschwitz. Ze is 23 jaar geworden. Hélène Berr was een Jodin, voor zover wij weten was ze geen christen.

Op maandag 11 oktober 1943 schrijft ze het volgende in haar dagboek. “Zaterdag heb ik ook het evangelie volgens Mattheüs herlezen; ik wil hier heel de waarheid zeggen, waarom zou ik die verhullen? in de woorden van Christus heb ik niets anders aangetroffen dan de regels van het geweten waaraan ik instinctief probeer te gehoorzamen. Ik had het gevoel dat Christus meer van mij was dan van sommige goed katholieken. Soms dacht ik weleens dat ik dichter bij Christus stond dan veel christenen, maar nu heb ik daar het bewijs van gekregen. En wat is daar voor verwonderlijks aan? Niemand zou toch iets anders behoren te zijn dan volgeling van Christus? De hele wereld behoort christen te zijn, ja inderdaad als je dan per se namen wil geven. (Oorlogsdagboek 1942-1944, Hélène Berr)

“De hele wereld behoort volgeling van Christus te zijn” schreef deze moedige Franse Jodin in de donkerste periode van de Europese geschiedenis toen zes miljoen Joodse naasten door de Nazi’s werden vergast, waaronder 1,5 miljoen kinderen. Volgeling van Jezus zijn is je naaste liefhebben en zo het verschil te maken in een bij tijden meedogenloze wereld.

Deze principiële en radicale focus op de naastenliefde hoort mijns inziens thuis in het hart van de christelijke theologie. Zo lang dat niet het geval is voldoet christelijke theologie naar mijn stellige mening niet aan de standaard van het Nieuwe Testament. En loopt ze God, zonder dat te beseffen, hinderlijk voor de voeten. Zo blijven dan geloof, hoop en liefde, maar de meeste van deze is de liefde. De liefde vergaat nimmermeer.

Dit artikel verscheen maart 2013 in ‘Israel en de Kerk’.


Geraadpleegde literatuur

  • Contemporary Jewish Religious Thought, edited by Arthur A. Cohen and Paul
    Mendes-Flohr
  • The Spirit and the Forms of Love, Daniel Day Williams
  • A Theology of Love: The Dynamic of Wesleyanism, Mildred Bangs Wynkoop
  • The Works of Jonathan Edwards, vol.8, Ethical Writings, edited by Paul Ramsey
  • The Sage from Galilee; rediscovering Jesus’ Genius,, David Flusser with R. Steven
    Notley
  • ‘A New Sensitivity in Judaism and the Christian Message’ in: Judaism and the Origins
    of Christianity, David Flusser
  • Love, Human and Divine; the heart of christian ethics, Edward Collins Vacek
  • Teaching Christianity; De Doctrina Christiana, Saint Augustine, translation and notes,
    Edmund Hill, O.P.
  • Christian Neighbor-Love; an assessment of six rival versions, Garth L. Hallett
  • ‘The Concept of Neighbor in Jewish and Christian Ethics’ in The Jewish Annotated
    New Testament, Amy-Jill Levine and Marc Zvi Brettler editors,
  • Works of Love, Sǿren Kierkegaard
  • De meeste van deze is de liefde, Dr. A.A. van Ruler
  • De Bergrede, Pinchas Lapide
  • Postmissionary Messianic Judaism; Redefining Christian Engagement with the Jewish
    People, Mark S. Kinzer
  • Oorlogsdagboek 1942-1944, Hélène Berr. Met een voorwoord van Patrick Modiano

Nawoord

Na het schrijven van dit artikel ontdekte ik een waardevol stukje theologie over de liefde bij Dr. H. Berkhof in zijn ‘Christelijk Geloof’, vijfde, herziene druk op de pagina’s 449-453.