Bloed, zweet en tranen

De aanloop naar Nostra Aetate

Naar aanleiding van ‘From Enemy to Brother, the revolution in catholic teaching on the Jews 1933-1965, John Connelly, Harvard University Press, 2012

‘Van Vijand tot Broeder, de revolutie in de katholieke leer over de Joden 1933-1965, John Connelly, Harvard University Press, 2012 ( N.B. Er bestaat geen Nederlandse vertaling van dit boek, ik heb de titel slechts vertaald voor wie het Engels niet machtig is).

Door J. Bol

In 2012 verscheen een indrukwekkende en intussen al veelbesproken studie van de Amerikaanse historicus John Connelly. Het 376 pagina’s tellende boek is in tal van recensies in de V.S. geprezen als een baanbrekende studie die belangwekkende nieuwe feiten aan het licht brengt. Connelly deed voor het schrijven van dit boek maar liefst tien jaar onderzoek naar de ontstaansgeschiedenis van Nostra Aetate. Het boek is dan ook zeer gedocumenteerd, eindnoten, bibliografie en index beslaan samen maar liefst 73 pagina’s.

28 Oktober dit jaar is het precies vijftig jaar geleden dat de Rooms Katholieke Kerk tijdens het Tweede Vaticaans Concilie de verklaring ‘Nostra Aetate’ met grote meerderheid van stemming aanvaardde. Van de 2309 op het concilie aanwezige bisschoppen stemde een overweldigende meerderheid voor de verklaring.
Nostra Aetate (‘In onze tijd’) handelt over de veranderde houding van de Rooms Katholieke kerk ten opzichte van de niet-christelijke godsdiensten. Een deel van de verklaring spreekt over de verhouding tot het Joodse volk. Met deze verklaring over het Joodse volk nam de Rooms Katholieke Kerk radicaal afscheid van de bijna 2000 jaar oude leer dat het Joodse volk vanwege het afwijzen en doen kruisigen van Jezus tot in lengte van dagen onder de vloek van God zou leven.

In Nostra Aetate lezen we onder andere het volgende: “Volgens het getuigenis van de Heiige Schrift heeft Jeruzalem de tijd, waarin barmhartig op haar werd neergezien, niet erkend, heeft een groot deel van de Joden het Evangelie niet aanvaard, en hebben zelfs velen de uitbreiding van het Evangelie tegengewerkt.
Toch blijven de Joden, volgens de Apostel, voor God, die geen berouw kent over zijn genadegaven noch over zijn roeping, zeer dierbaar omwille van de Aartsvaders. Met de profeten en met dezelfde apostel ziet de Kerk uit naar de dag, aan God alleen bekend, waarop alle volken eenstemmig de Heer zullen aanroepen en “Hem zullen dienen schouder aan schouder.” (Zef. 3, 9)

Voor het eerst in haar bestaan leerde de Rooms Katholieke Kerk dat het Joodse volk nog steeds geliefd is door God ‘om der vaderen wil’ (Rom.11:28). Trouwe lezers van ‘Israël en de Kerk’, en niet alleen zij, zullen zich bij lezing enigszins verbaasd afvragen wat er zo bijzonder is aan dit citaat uit Nostra Aetate. Want wat voor nieuws wordt hier nu eigenlijk gezegd? Staat dit niet gewoon in de Bijbel, om precies te zijn in Romeinen 11? Het antwoord is natuurlijk ja. Maar deze vraag en dit antwoord maken in een klap twee dingen duidelijk. Ten eerste dat er blijkbaar tot aan Nostra Aetate iets heel anders werd geleerd dan de evidente leer van Paulus in Romeinen 11. Het tweede dat duidelijk wordt is hoeveel er sinds de Tweede Wereldoorlog aan christelijke zijde veranderd is in het denken over de Joden. Ik schrijf hier bewust ‘christelijk’ want deze grote verandering in het denken over de Joden voltrok zich na de Tweede Wereldoorlog net zo goed in tal van protestante kerken.

Waarom klinkt deze verklaring nu zo vanzelfsprekend, maar was ze destijds revolutionair? Waarom is dit denken nu voor velen gemeengoed maar was het nog maar vijftig jaar terug een ingrijpende breuk met een ruim 1800 jaar oude theologische traditie? En hoe kwam die ‘revolutie’ in de Rooms Katholieke Kerk destijds tot stand? De studie van Connelly geeft een aantal verrassende antwoorden op deze vragen.

De sleutelrol van Joodse bekeerlingen

Het boek heeft niets van een droog geschiedkundig verslag. Het leest eerder als een knap en boeiend geschreven biografie. Maar dan niet van één persoon maar van een hele beweging, van een fascinerende ontwikkeling waarvan de afloop tot het laatste moment allerminst zeker was. Want als iets in dit boek duidelijk wordt, dan is het wel dat het jaren van bloed zweet en tranen gekost heeft voordat de conferentie van 2309 bisschoppen met slechts 88 tegenstemmen de verklaring van Nostra Aetate tijdens het Tweede Vaticaans Concilie aannam. Met het lezen van dit boek ging er een nieuwe wereld voor me open. En om dan maar met de deur in huis te vallen: een wereld van vooral Joden. Daarover straks meer.

Tot voor kort was het voor mij nooit een vraag hoe het kon dat de Rooms Katholieke Kerk, en vele protestante kerken van allerlei snit met haar, zo drastisch afstand nam van een bijna 2000 jaar oude anti-Joodse kerkelijke leer. Ik nam gewoon aan dat de Holocaust en de stichting van de staat Israël bij kerkleiders en theologen de ogen hadden geopend dat het anti-Joodse denken van eeuwen niet deugde en niet in overeenstemming was met het getuigenis van de Schrift.
Na lezing van Connelly weet ik dat het zo eenvoudig niet ligt. Want wie waren die kerkleiders en theologen die ervoor hebben gezorgd dat de kerk tot dit nieuwe denken over de Joden kwam? Met hoeveel waren ze? Waarvandaan kwamen ze? En hoeveel tijd (en moeite) kostte het om te komen tot deze nieuwe inzichten? En om de leiding van de kerk zover te brengen ze te aanvaarden als kerkelijke leer?
Connelly brengt verrassende feiten aan het licht. Deze kerkleiders en theologen blijken nagenoeg allemaal katholieken met een Joodse achtergrond te zijn geweest. Bekeerlingen vanuit het Jodendom, enkelen waren bekeerlingen vanuit het protestantisme. Een zeer opmerkelijk gegeven is dat er praktisch geen katholiek bij zat bij die gewoon van huis uit katholiek was. Het ging nagenoeg uitsluitend om bekeerlingen, ‘border crossers’ noemt Connelly ze. Mensen die een grens waren overgegaan. Mensen die wisten waar ze vandaan kwamen en waar hun wortels lagen, maar die bewust in het geloof de stap naar de katholieke kerk hadden gemaakt. In zekere zin dus mensen uit twee werelden, de Joodse en de christelijke.
En dan was de groep ook niet erg groot. De indruk die ik uit het boek krijg is dat het eerder om tientallen dan om honderdtallen ging. Maar het was wel een zeer actieve en gedreven groep. De belangrijkste hoofdrolspelers waren Johannes (John) Oesterreicher en Karl Thieme. Thieme was een bekeerling met een protestante achtergrond. Het grootste deel van deze katholieken kwam uit Duitsland, Oostenrijk en diverse andere landen uit Midden Europa. Enkelen kwamen uit Frankrijk. Het waren allemaal gebieden die binnen de invloedssfeer van de nazi’s lagen of kwamen te liggen. Dus de katholieken die gingen ijveren voor een ander denken over de Joden waren voor het overgrote deel mensen met een Joodse achtergrond die persoonlijk met de impact van het nazisme te maken hadden gekregen.

Hoe kwam de verandering tot stand ?

Connelly laat zien dat de omslag in het denken enige tientallen jaren heeft gekost. In de ondertitel van zijn boek staat ‘1933-1965’ . Hij laat het dus beginnen bij de machtsovername van Hitler. Maar in zijn boek beschrijft hij dat het proces in feite al eerder begonnen was, zij het minder krachtig en minder opvallend. Zo schrijft Connelly op pag.5 dat de eerste aanzetten tot dit nieuwe denken over de Joden al in 1840 te vinden zijn. En dat alle katholieken die zich sinds 1840 inzetten voor verzoening tussen Joden en Katholieken bekeerlingen waren, bijna altijd Joodse bekeerlingen. Op pag. 5 schrijft Connelly dan ook: “Zonder bekeerlingen had de Katholieke Kerk geen nieuwe taal kunnen vinden waarmee ze na de Holocaust tot de Joden zou kunnen spreken”. Opmerkelijk is dat hij op dezelfde pagina de Nederlandse Francisca van Leer noemt, een Joodse bekeerlinge die in de jaren twintig van de vorige eeuw samen met twee priesters de beweging ‘Amici Israël’ oprichtte. Amici Israël was een beweging van Joden en christenen die betere betrekkingen tussen Joden en katholieken nastreefde. Enkele duizenden priesters uit heel de wereld werden in de jaren twintig lid. Amici Israël werd helaas in 1928 door het Vaticaan verboden en opgeheven. De groei van de beweging alarmeerde het Vaticaan dat toen nog lang niet toe was aan een ander denken over de Joden. Amici Israël werd gezien als een bedreiging voor de kerkelijke leer en stierf een vroege dood, kort voor de doorbraak van het nazisme.

Maar hoe kwam het dat het overgrote deel van de katholieke activisten die zich beijverden voor een ander kerkelijk belijden over de Joden juist mensen met Joodse wortels waren? Het had alles te maken met de tijd waarin deze omslag plaats vond, de tijd dat het nazisme grote delen van Europa in zijn macht kreeg. Connelly beschrijft wat deze Joodse bekeerlingen overkwam ten gevolge van de rassenwaan en het antisemitisme van die tijd. Zo vond het beroep van deze Joodse katholieken op het Vaticaan om met een officiële pauselijke verklaring tegen het antisemitisme en het anti-Joodse beleid van de nazi’s te komen geen gehoor. Uiterst pijnlijk is dat geweest.

De invloed van de rassenleer in de Kerk

Maar dat was niet alles. In de jaren dertig leerden tal van gezaghebbende theologen en kerkleiders dat een Joodse bekeerling ondanks zijn bekering en doop ‘behept’ blijft met restanten van kwalijke Joodse eigenschappen. Het zou volgens hen voor de bekeerling in kwestie jaren van werk kosten om van deze trekken af te komen, als dat überhaupt ooit helemaal zou lukken. Om die reden werden Joodse bekeerlingen geweerd uit gezagsfuncties binnen de kerk. Ze stonden niet op gelijk niveau met de overige katholieken. Dit voor ons nu zeer vreemde denken was in de jaren dertig heel gewoon in Duits sprekende landen. De grond voor dit denken lag niet in het Nazisme zelf maar in de rassenleer die in die jaren gemeengoed was, ook buiten Duitsland. De rassenleer werd sinds de tweede helft van de 19e eeuw breed aangehangen in de wetenschappelijke wereld. En de invloed daarvan reikte ook tot in de kerk.
Connelly besteedt uitgebreid aandacht aan dit fenomeen en laat zien hoe groot de impact van dit denken was in het Europa van die dagen. Een van de uitgangspunten was de overtuiging dat ras eigenschappen via het bloed van de ene generatie op de volgende worden overgedragen. Het bloed werd gezien als de genetische drager van de eigenschappen van een ‘ras’. Ook de Joden werden als een ‘ras’ gezien. Binnen de kerk werd geleerd dat de vloek die Joden eeuwenlang zou hebben aangekleefd vanwege het vermeende verwerpen en doden van Jezus zijn sporen ook achterliet in de Joodse bekeerlingen. Men koppelde deze ‘wetenschappelijke’ opvatting aan het theologische begrip ‘erfzonde’. De bekeerde Jood erft via het bloed, genetisch, nog een residu van de aloude vloek. En werd in die zin dus niet als gelijkwaardig gezien met een ‘gewone’ christen. Dit rasdenken bestond dus al voordat het nazisme opgeld deed. Wel verergerde het agressieve antisemitisme van de nazi’s de impact van deze rassenleer tot voor de Joden dramatische proporties. Met alle gevolgen van dien, ook voor de Joods katholieken. Zij ervoeren aan den lijve de gruwelijke impact van rassenwaan in combinatie met het satanische nazisme.

Hoe de vragen ontstonden

Het waren met name de Joodse katholieken die alarm sloegen over wat er met de Joden gebeurde onder de nazi terreur. Het waren zij die in het verzet gingen en alles in het werk stelden om tijdens de Holocaust en de jaren ervoor Joden te redden. En het waren de Joodse katholieken die de vragen begonnen te stellen die na de Tweede Wereldoorlog op de kerkelijke agenda zouden komen. En die uiteindelijk tot de verklaring van Nostra Aetate zouden leiden. Vragen zoals: was Jezus zelf geen Jood, is het Joodse volk niet nog steeds voorwerp van Gods liefde op grond van het verbond met Abraham, Isaac en Jakob? En de vraag hoe het mogelijk was dat de satanische massamoord van de nazi’s op het Joodse volk plaats kon vinden in een van de meest christelijke landen na meer dan duizend jaar christelijke beschaving zonder krachtig protest van de meerderheid van christenen?
En heel existentieel de vraag hoe het mogelijk was dat je als Joodse bekeerling door je mede katholieken als niet volwaardig werd beschouwd, deels nog behept met aan de vloek verbonden Joodse eigenschappen die je in een proces van jaren moest zien kwijt te raken. Trekken waartegen je bekering en doop niet effectief genoeg waren volgens de kerk.
Het was in deze ‘hogedrukpan’ van extreme en ongelooflijke aangrijpende omstandigheden dat katholieke Joodse denkers vragen begonnen te stellen bij de kerkelijke leer van eeuwen over de Joden. De vragen schreeuwden hen als het ware toe: dit kon niet Gods bedoeling zijn! Maar hoe moest je als goede katholiek je eigen theologische traditie dan zien, wat moest er anders? Een van de belangrijkste Joodse katholieke theologen die hier van 1933 tot 1965 mee heeft geworsteld en die uiteindelijk ook een beslissende sleutelrol heeft gespeeld in de totstandkoming van de tekst over de Joden in Nostra Aetate was John Oesterreicher. Connelly besteedt dan ook veel aandacht aan Oesterreicher.

Onvoorstelbare denkbeelden

Om het bovenstaande wat meer aanschouwelijk te maken volgen nu enkele citaten uit Connelly’s boek. De citaten laten zien hoe bizar het denken van die tijd nu op ons over komt.
De vooraanstaande katholieke bioloog Hermann Muckermann was een Jezuïet, werkzaam aan het Kaiser Wilhelm Instituut voor Antropologie in Berlijn. Hij had nauwe banden met het Duitse verzet tegen het nazi bewind. In 1943 had hij meer dan 250 wetenschappelijk publicaties op zijn naam staan.
“Muckermann waarschuwde tegen huwelijken tussen Joden en Christenen, zelfs als de Joden gedoopt waren. Muckermann: “Laat niemand zichzelf verdedigen op grond van het feit dat de doop een Jood tot een Christen zou maken”, zo luidde zijn redenering, “de doop maakt een persoon tot een kind van God, maar het verandert nooit zijn dieper liggende erfelijke structuur’” (Pag.15).

Een andere bekende katholieke wetenschapper uit die tijd is de Oostenrijkse priester Wilhelm Schmidt. Hij werd gezien als een gematigd wetenschapper in de menswetenschappen, had goede banden met het Vaticaan en bouwde een reputatie op als opponent tegen de rassenwaan. Ondanks dat hing hij net als Muckermann een rangorde in rassen aan.
“Net als Muckermann was hij overtuigd dat de Duitsers het superieure ras waren (Herrenvolk) en dat Joden een vreemd, niet Europees ras waren dat de merktekenen met zich droeg van een historische misdaad, het doden van Christus.
Schmidt: “Dit type zonde kan op zichzelf het wezen van een volk vervormen; maar in het geval van het Joodse volk heeft het verraad van hun hoogste roeping deze vervorming zeer diep doen ingrijpen. Als straf is dit volk, zoals Christus zelf had voorzegd, uit zijn thuisland verdreven. Bijna tweeduizend jaar van vervorming en ontworteling van het eigen wezen heeft ten gevolge hiervan een tweede maar werkelijk effect gehad voor de fysieke eigenschappen van hun ras. Deze raciale gevolgen…worden niet geneutraliseerd door de doop. Daarvoor zullen de Joden heel hard aan zichzelf moeten werken. Bekeerde Joden mogen daarom wel tot ons als kerk behoren, maar niet op gelijke wijze als onze Duitse kameraden.” (pag.17) Tot zover de priester en ‘gematigd’ wetenschapper Wilhelm Schmidt.

Hoe het liefdesgebod ‘onschadelijk’ werd gemaakt

Connelly laat ook zien hoe het liefdesgebod ( Matt.22:37-40) door theologen van die tijd krachteloos werd gemaakt. Joden die onder het nazi geweld een beroep op het gebod tot naastenliefde deden kregen bij katholieke theologen en kerkleiders nul op rekest. Connelly geeft hier tal van voorbeelden van, het is zonder meer verbijsterend om te lezen. Het volgende citaat is van een van de belangrijkste katholieke theologen uit de jaren dertig, de Duitser Karl Adam. Deze naam is onder de theologisch meer onderlegde lezers vast geen onbekende. Ook na de Tweede Wereldoorlog was Karl Adam nog lange tijd een gezien theoloog, o.a. bij Edward Schillebeeckx, Karl Rahner, Karl Bart en Hans Küng.
De toonaangevende katholieke theoloog Karl Adam doceerde in de jaren van het nazi bewind dat discriminatie tegen Joden niet in tegenspraak is met het fundamentele gebod van Christus om je naaste lief te hebben als jezelf, Want, zo leerde Adam, liefde voor de ander veronderstelt liefde voor jezelf, en ‘jezelf’ was in dit geval Duits en Christen. Hij schilderde daarom de door de Nazi’s georganiseerde boycots van Joodse winkels en bedrijven af als de vervulling van het gebod tot naastenliefde, daden ten behoeve van “Christen-Duitse zelfhandhaving” ,bedoeld om de “Joodse zondvloed” te stoppen.
Karl Adam:“Volgens de biologische wetten kan er geen twijfel bestaan dat de Jood als Semiet tot een vreemd ras behoort en als ras altijd vreemd zal blijven. Het zal nooit mogelijk zijn een Jood te integreren in het Arische ras: geen ‘mengen van bloed’ zou dit ooit kunnen laten gebeuren. Bloed is de fysiologische basis van ons intellect (Geistigkeit), de basis van de unieke wijze waarop we voelen, denken en willen; het bloed heeft beslissend vorm gegeven aan de Germaanse mythe en aan de Germaanse cultuur en geschiedenis. Het is daarom dat Germaanse zelfhandhaving vereist dat we de zuiverheid en frisheid van dit bloed beschermen en veilig stellen door de kracht van de wet. Deze eis vindt haar oorsprong en grond in onze goed geordende liefde voor onszelf: de liefde voor jezelf die in de christelijke moraal de natuurlijke eerste vereiste is voor de liefde tot de naaste.” (pag. 20-21). Aldus Karl Adam.
Ergens anders schreef hij in een peer reviewed wetenschappelijk artikel het volgende over de vraag of Maria de moeder van Jezus, en Jezus zelf al dan niet Joden waren.
“ Moeder Maria had geen fysieke of morele relatie met die verachtelijke krachten en neigingen die wij laken in de volbloed Jood. Door een wonder van Gods genade staat Maria boven die kenmerken die door het bloed worden doorgegeven van Jood op Jood; zij is iemand die het Jood zijn oversteeg. Daarom was Jezus geen ras-Jood.” (pag.21)
Hier is geen nazi aan het woord maar een van de meest gerespecteerde katholieke Duitse theologen van voor en na de Tweede Wereldoorlog. Wat Adam hier schrijft was niet een op een gelijk aan de kerkelijke leer. Maar het feit dat hij geen tegenspel kreeg, noch van collega’s, noch van bisschoppen, noch van het Vaticaan spreekt natuurlijk boekdelen. Het is wel duidelijk dat we nu in een wel heel ander theologisch klimaat leven. De citaten zijn verbijsterend om te lezen.

Maar dit was het theologisch klimaat waarin de katholieke Joodse bekeerlingen van 1933 tot 1945 in de Nazi gebieden leefden, waarmee ze te kampen hadden. Het laat zich raden wat dat met een mens doet. In deze context groeide het verlangen naar betere relaties tussen Joden en christenen bij hen uit tot een zeer diepe vastbeslotenheid. Een vastbeslotenheid om kost wat kost het denken van hun kerk te bevrijden van deze onzalige anti-Joodse denkbeelden. Het eindresultaat was Nostra Aetate waarin voor het eerst sinds 1800 jaar op het hoogste kerkelijk niveau radicaal afscheid werd genomen van het antijudaïsme in de katholieke leer.

Enkele slotbeschouwingen

Het zal duidelijk zijn dat het 376 pagina’s tellende boek van Connelly veel meer biedt. Wat hierboven is beschreven is niet meer dan een heel beperkte greep uit een omvangrijke studie.
Connelly heeft een ongelooflijk belangrijk en knap boek geschreven. Dat wordt bevestigd in de vele lovende kritieken. Het boek laat zien hoe enorm veel moeite het deze relatief kleine groep Joodse katholieken heeft gekost om niet alleen een nieuw theologisch denken te ontwikkelen maar ook om het aanvaard te krijgen op het hoogste niveau van het Vaticaan. En dat laat weer zien hoe taai het oude denken was.
Het boek maakt ook opnieuw duidelijk dat zonder de enorm diep ingrijpende tragedie van de moord op ruim zes miljoen Joden de kerk zo goed als zeker nooit haar anti-Joodse traditie had kunnen overwinnen. Zonder de Holocaust zou het niet gelukt zijn. De rillingen lopen letterlijk over mijn rug terwijl ik dit schrijf. Hoe gruwelijk is het te beseffen dat zonder dit dit kolossale Joodse lijden het christendom nog steeds met zijn anti-Joodse dwaling behept zou zijn. Wat een prijs is er niet betaald door het Joodse volk. Al dat lijden…
Daarom is het van het allergrootste belang dat de kerken de herinnering aan de Holocaust levend houden. Iets waar tot nu toe slechts heel weinig kerken zich mee bezig houden. Ik ken geen kerkelijke gemeente die haar leden op structurele basis studieavonden of iets dergelijks aanbiedt over de Holocaust. Evenmin heeft het een plek in het kerkelijk jaar, wat natuurlijk heel goed zou kunnen. Bijvoorbeeld rond 4 mei of rond de nationale Holocaust herdenking eind januari. Geen aandacht besteden aan de geschiedenis van de Holocaust op het grondvlak van de kerkelijke gemeente is volgens mij op termijn levensgevaarlijk. Want met het geleidelijk aan in de vergetelheid raken van de Holocaust lopen we als kerk mijns inziens groot risico om ongemerkt in oude anti-Joodse patronen terug te glijden.

In het boek van Connelly wordt ook heel erg duidelijk welk een cruciale rol Romeinen 9-11, en met name Romeinen 11 heeft gespeeld. Opnieuw wordt duidelijk hoe dit gedeelte van de Romeinen brief door kerkelijke theologen eeuwenlang nagenoeg is genegeerd. Zo klein als de rol van Romeinen11 eeuwenlang was, zo enorm groot en doorslaggevend werd Romeinen 11 in de formulering van een nieuwe theologie na de Tweede Wereldoorlog. De tekst van Nostra Aetate is in belangrijke mate een parafrase van Romeinen 11.
Het doorbreken van dit nieuwe licht op heel oude teksten kan met recht ‘bekering, metanoia’ genoemd worden. Deze bekering van de kerk is te danken geweest aan de Joodse christelijke stemmen uit deze zwartste periode uit de Europese geschiedenis. De kerk heeft destijds gelukkig willen luisteren naar de Joodse stem in haar midden. Dat is haar redding geweest. Dit werpt een verrassend nieuw licht op die bekende uitspraak van Jezus in Johannes 4 vers 22 ‘het heil is uit de Joden’. Christelijk geloof begint altijd met het willen luisteren naar de Joodse stem van Jezus, naar zijn evangelie. Maar de geschiedenis toont op pijnlijke wijze aan dat de kerk al snel ontspoort als ze vervolgens niet wil blijven luisteren naar de Joodse stem.
De Amerikaanse theoloog R. Kendall Soulen noemt in zijn onvolprezen boek ‘The God of Israël and Christian Theology’ het luisteren naar de Joodse stem door de kerk een basisvoorwaarde om het aloude vervangingsdenken werkelijk blijvend achter ons te kunnen laten. De idee dat de kerk de plaats van Israël heeft ingenomen kan niet los worden gezien van de anti-Joodse trekken van de oude theologie. De geschiedenis die Connelly beschrijft toont aan dat Soulen gelijk heeft.