De God van Israël en de christelijke theologie – deel 2

Naar aanleiding van R. Kendall Soulen, The God of Israel and Christian Theology, Fortress Press 1996

Door J. Bol

In mijn eerste artikel over het boek ‘The God of Israël and Christian Theology’ zette ik Kendall Soulens belangrijkste argumenten voor de theologische onhoudbaarheid van de vervangingstheologie op een rij. Het artikel sloot af met een bespreking van de diep ingrijpende invloed van wat Soulen de ‘canonical narrative’ noemt en het nauw daarmee samenhangende structurele karakter van de vervangingstheologie. Voor Soulens argumenten en voor zijn bespreking van de ‘ canonical narrative’ verwijs ik de lezer naar mijn in het novembernummer 2011 verschenen eerste artikel. In de door de vroege kerk ontworpen ‘canonical narrative’, het basisontwerp van Schepping-Zondeval-Komst van Christus en Voleinding, stond de geschiedenis van Israël en haar weg met God van meet af aan in de schaduw van het Evangelie. Soulen merkt in dit verband op: “Het resultaat is dat Gods identiteit als de God van Israël en de God van de geschiedenis van het Joodse volk nagenoeg geen rol van betekenis meer spelen in het beeld dat christenen van God hebben.” (pag. 33).

Velen hebben sinds de Holocaust van het oude vervangingsdenken afscheid genomen. Maar de vraag wat er voor in de plaats moet komen hangt nog steeds levensgroot boven de kerkelijke markt. En ze maakt velen ongemakkelijk. Dat is niet verwonderlijk, want deze vraag is verre van eenvoudig te beantwoorden. Maar ze zal niet vanzelf meer verdwijnen, daarvoor zijn de barsten in het oude verhaal te groot geworden. In de tweede helft van zijn boek gaat Soulen diep op bovengenoemde vraag in. Hij doet dat mijns inziens op vruchtbare en verdienstelijke wijze. In dit tweede artikel over zijn boek hoop ik enkele van zijn hoofdgedachten uiteen te zetten.

Noodzaak nieuw theologisch ontwerp

We zitten als christenheid dringend verlegen om een nieuw verhaal waar het de relatie Kerk-Israel betreft. Om een nieuwe kijk op de Schrift die grondig is ontdaan van antijudaïsme en vervangingsdenken en tegelijk schriftuurlijk genoemd kan blijven worden. En in die zin letterlijk orthodox: rechte leer die voortkomt uit het recht snijden van het woord der waarheid. Bij het zoeken naar de contouren en grondlijnen voor een dergelijk nieuw theologisch ontwerp dient de lat hoog gelegd te worden. De ambitie zou moeten zijn een ontwerp het licht te doen zien dat substantieel meer recht doet aan de schriftgegevens van Oude en Nieuwe Testament tezamen, meer dan het 1800 jaar lange dominante vervangingsdenken deed. Natuurlijk is het niet de bedoeling om 1800 jaar theologiseren de rug toe te keren. Zoiets zou niet alleen onwenselijk en dwaasheid zijn, maar ook feitelijk onmogelijk. Hoe je het ook wendt of keert, we staan op de schouders van wie ons theologisch voorgingen, van de kerk der eeuwen. Nee, de enige begaanbare weg is het in veel opzichten rijke theologische erfgoed van de kerk der eeuwen opnieuw te bevragen. En het te toetsen in het licht van de nieuwe inzichten over Kerk-Israel theologie. En om vervolgens waar nodig op grond van verworven betere inzichten het ‘oude verhaal’ te durven bijstellen en indien nodig deels te herschrijven. Volgens het aloude recept van ecclesia reformata semper reformanda. Een fraai motto dat helaas vaker wordt beleden dan gepraktiseerd.

Met welke voorstellen komt Soulen nu voor het bijstellen van de oude ‘ narrative’, het oude verhaal ? En welke argumenten legt hij vanuit de Schrift voor zijn voorstellen op tafel ? In dit verband is het goed om een in het eerste artikel reeds vermeld citaat van Soulen in herinnering te brengen: “Wanneer christenen in onze tijd bezig zijn hun traditionele theologische standpunten ten opzichte van het Joodse volk opnieuw te doordenken, dient dat te gebeuren vanuit de vaste overtuiging dat ze door dit te doen op een meer waarachtige wijze hun trouw bewijzen aan de God die ze dienen en belijden. (…) Alleen wanneer de erkenning van de theologische ontoereikendheid van de vervangingstheologie in het centrum staat van de nieuwe houding van de kerk ten opzichte van het Joodse volk, alleen dan is er werkelijk grond voor een vernieuwing van de christelijke theologie en het christelijke leven.“ ( pag. 5) Dat lijkt me een integer, gezond en tevens veelbelovend uitgangspunt. Het is tegelijk principieel theocentrisch en theologisch.

Wat is de winst?

Soulen besteedt de tweede helft van zijn boek aan het zo zorgvuldig en grondig mogelijk formuleren en onderbouwen van een nieuwe theologie voor de verhouding Kerk-Israel. Hij schuwt hierbij niet om waar nodig enkele radicaal nieuwe hermeneutische keuzes te maken. Maar die keuzes baseert hij steevast op de Schrift zelf. Waar heb ik dat eerder gehoord, zal de kritische lezer zich nu ongetwijfeld afvragen. Een dergelijk gezond wantrouwen is noodzakelijk. Ten allen tijde zullen nieuwe inzichten aan de Schrift getoetst dienen te worden. Ik ben van mening dat het theologisch ontwerp van Soulen een kritisch onderzoek op haar schriftuurlijke merites zonder veel kleerscheuren zal doorstaan. Dat is de kritische invalshoek waarmee het boek benaderd kan en ook moet worden. Maar er is nog een andere invalshoek waarmee naar Soulens ontwerp gekeken kan worden en die lijkt me minstens zo noodzakelijk, namelijk de vraag welke winst Soulens ontwerp oplevert. In welke opzichten doet het ontwerp mogelijk meer recht aan het getuigenis van Oude en Nieuwe Testament tezamen? Welke mogelijkheden bieden zijn voorstellen voor het verder ontwikkelen van een theologie waarin Israël naast de Ecclesia een gelijkwaardige hoofdrol mag spelen ? Een theologie die recht doet aan de schriftgegevens van Oude en Nieuwe Testament tezamen. En wat is het mogelijke rendement waar het de kansen voor een betere verhouding tot het Joodse volk betreft? En levert zijn ontwerp wellicht ook winst op voor het zelfverstaan van de kerk zelf ? Een niet onbelangrijke vraag in het licht van de steeds meer om zich heen grijpende verwarring in veel kerken op tal van terreinen. Het westerse christendom heeft met een identiteitscrisis te maken die niet los gezien kan worden van de bredere crisis die heel de westerse wereld momenteel treft. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat Soulens ontwerp ook wat dat betreft enige soelaas zou kunnen bieden.

Ik zal proberen een aantal belangrijke onderdelen van Soulens ontwerp voor een betere Kerk-Israel theologie zo helder mogelijk te schetsen. Nadrukkelijk wil ik erop wijzen dat men voor een volledig beeld van Soulens ontwerp en zijn argumenten toch echt zijn boek zelf ter hand moet nemen. Binnen het bestek van dit artikel kan ik niet veel meer doen dan zijn ontwerp bij de lezer introduceren en wat grove lijnen schetsen. En naar ik vurig hoop u lezer dorstig maken naar het boek zelf. Want het is meer dan de moeite waard wat Soulen in dit knappe en creatieve theologisch ontwerp te bieden heeft.

Drie maal zegen

Laat ik bij het begin beginnen: Genesis. Soulen bouwt zijn ontwerp voor een belangrijk deel op het fundament van zijn lezing van Genesis 1 tot en met 12. Die lezing is verrassend . Het is een andere manier van kijken naar heel vertrouwde teksten. En daarom is het bij eerste lezing echt wennen.

Volgens Soulen vinden we in de eerste twee hoofdstukken van Genesis de grondlijnen van het grote plan van God waarmee Hij zijn schepping uiteindelijk tot voleinding zal brengen. Soulen noemt dit plan Gods ‘economy of consummation’. Het begrip ‘economy of consummation’ staat centraal in zijn theologisch ontwerp. Gods grote einddoel met zijn schepping is de uiteindelijke wereldwijde shalom voor Israël en de volken, de nieuwe hemel en de nieuwe aarde waar Gods gerechtigheid voor altijd wonen zal. Gods grote plan om zijn schepping te verlossen van de gevolgen van de zondeval en de macht van satan noemt Soulen Gods ‘economy of redemption’. Over de verhouding in Soulens ontwerp tussen deze twee, ‘economy of consummation en de ‘ economy of redemption’, later iets meer. In zijn bespreking van de eerste twee hoofdstukken van Genesis merkt Soulen op dat God in het scheppingsverhaal zijn schepping tot drie maal toe zegent. In Genesis 1:22 zegent God de wezens die in het water leven en het gevogelte. In Genesis 1:28 zegent Hij het eerste mensenpaar. Zowel de dieren als het mensenpaar zegent God met de woorden ‘weest vruchtbaar en wordt talrijk’. Soulen stelt dan dat deze zegen van God cruciaal is om de hele schepping uiteindelijk te voleinden tot in haar eindstaat van werkelijke shalom. In het zegenen van zijn schepping verbindt God zich nadrukkelijk aan zijn schepping en aan dit einddoel dat Hij met haar voor heeft.

Soulen: “De Schrift laat zien hoe Gods werk als Voleinder van zijn schepping draait om Gods zegen en de kracht die in die zegen besloten ligt om leven, heelheid, welzijn en vreugde te schenken aan dat wat niet God is.” ( pag. 115). Deze zegen die God direct bij het allereerste begin aan zijn schepping meegeeft, maakt volgens Soulen een cruciaal onderdeel uit van Gods ‘ economy of consummation’. Deze zegen zal God kost wat kost aan zijn schepping blijven geven totdat ze uiteindelijk haar eindbestemming van de eschatologische shalom bereikt zal hebben. Voor ons moderne mensen valt het niet mee deze gedachte op waarde te schatten. Het feit dat mens en dier zich tot de dag van vandaag voortplanten wordt in onze zwaar geseculariseerde tijd als een louter natuurlijk vanzelfsprekend biologisch gebeuren gezien. Een soort perpetuum mobile. Dat het in feite allemaal afhankelijk is van Gods actieve en blijvende zegen is iets dat zelfs gelovigen vaak niet meer echt beseffen. Maar dat doet niets af aan het feit dat het leven dankzij Gods zegen nog steeds één groot wonder en bewijs van Gods trouw is.

Geschapen om tot zegen te zijn

Soulen doet nog een andere opmerkelijke observatie op grond van de twee eerste hoofdstukken van Genesis. Volgens Soulen heeft God tevens een grondpatroon van wederzijdse zegen in de schepping zelf gelegd. Waar doelt hij op? Soulen concludeert op grond van het scheppingsverhaal dat God zijn schepping heeft samengesteld uit, en ingedeeld in, wat je heel technisch zou kunnen omschrijven als ‘complementaire entiteiten’. Anders gezegd, paren die op elkaar zijn aangewezen, elkaar nodig hebben. Op die manier is het begrip relatie volgens Soulen ingebakken in de basisstructuur van de schepping zelf. Soulen noemt in dat verband man-vrouw, de band van de generaties binnen een familie, ouder-kind maar ook de mens en zijn relatie als rentmeester met de natuur. En ook de relatie tussen Israël en de volken, die teruggaat op de roeping van Abraham en Gods verbond met hem ( Gen.12,15,17) hoort volgens Soulen in dit rijtje thuis. Volgens Soulen verwijst het scheppingsverhaal zelf reeds naar Israëls roeping. Daarover meer verderop in dit artikel. Al deze in de schepping gegeven relaties zijn volgens Soulen even zovele door God bedoelde mogelijkheden om de ander tot zegen te kunnen zijn. De man de vrouw en de vrouw de man. De ouder het kind en het kind de ouder, de broer de zus en de zus de broer. De Jood de Griek en de Griek de Jood, vrienden elkaar enzovoort. Dus God zegent niet alleen zijn schepping maar legt tevens een grondpatroon van wederzijdse zegen binnen de schepping zelf. Soulen merkt in dat verband op dat God ook een heel ander soort schepping had kunnen creëren Ook die gedachte is wat lastig te pakken, maar Soulen heeft natuurlijk wel gelijk. We zijn zo vertrouwd met de schepping zoals die is en met het scheppingsverhaal dat we ons moeilijk kunnen voorstellen dat de schepping er ook heel anders uit had kunnen zien. God is immers soeverein. Maar God heeft heel bewust deze schepping zó gewild. En Hij heeft deze in de schepping meegegeven relaties dus ook heel bewust gewild.

Het is zonneklaar dat de zonde ernstig roet in dit heerlijk heilzaam eten heeft gestrooid en dat veel van deze relaties om die reden broeinesten van conflict en ellende zijn geworden. Maar dat doet niets af aan Gods oorspronkelijke bedoeling. Soulen noemt dit het principe van ‘mutual blessing’, ‘wederzijdse zegen’.

In Soulens theologisch ontwerp staat dit principe van ‘mutual blessing’ centraal. Het is een cruciaal onderdeel van de ‘economy of consummation’ zelf. Met andere woorden: in Gods alomvattende plan om zijn schepping tot de uiteindelijke voleinding, de eschatologische shalom voor Israël en de volken te brengen, is het principe van ‘ wederzijdse zegen’ fundamenteel. Zonder dat gaat het niet lukken.

Dit idee van ‘wederzijdse zegen’ in het basisontwerp van de schepping zelf heeft iets heel aantrekkelijks. Het roept associaties op met begrippen als harmonie, complementair zijn en zorg voor de ander. Dat is iets fundamenteel anders dan het antithetisch denken dat zit ingebakken in de vervangingstheologie: de kerk in plaats van Israël. Het centraal maken van het begrip ‘mutual blessing’ door Soulen heeft wel iets van een nieuw paradigma. De kerk van meet af aan geroepen om Israël tot zegen te zijn en Israël geroepen om de volken (en dus ook de kerk) tot zegen te zijn. Als hier sprake is van een nieuw paradigma dan is het er een dat nodigt om principieel met de ander om te gaan in de geest van de Bergrede en van het dubbele liefdesgebod, dat zowel Jezus als Paulus tot het hoogste gebod bestempelen. In het licht van 1800 jaar antijudaïsme is een paradigma van ‘mutual blessing’ een lonkend perspectief voor het ontwerpen van een theologie die vrij is van vervangingsdenken.

Voleinding en Verlossing

De Bijbel laat overduidelijk zien dat zonde en ongeloof dit programma van God keer op keer dreigen te blokkeren en soms zelfs onherstelbare schade dreigen aan te brengen. De Schrift getuigt er op verschillende plaatsen van dat het soms zelfs heel erg spant tussen God en de mensheid. En de wereldgeschiedenis zelf is tot de dag van vandaag vol van alles wat haaks staat op het principe van wederzijdse zegen. En daarom is ook de ‘ economy of redemption’ zo cruciaal. Zonder het reddend, verzoenend lijden en sterven en overwinnend ingrijpen van Jezus, de beloofde Messias, zal de voleinding en uiteindelijke wereldwijde Shalom nooit gerealiseerd kunnen worden. Om zijn visie op de verhouding tussen beide ‘ economies’ duidelijk te maken gebruikt Soulen het beeld van twee concentrische cirkels. De buitenste cirkel is dan de ‘economy of consummation’ ,de hoofdlijn van Gods grote programma. De binnenste cirkel staat dan voor de ‘ economy of redemption’ die zich afspeelt binnen die grotere context van de ‘ economy of consummation’.

Het is duidelijk dat dit schuurt met de klassieke narrative van de vroege kerk. Daarin is de ‘economy of redemption’, de verlossing van de zonde, immers de bepalende grote context van waaruit aan al de overige schriftgegevens betekenis wordt toegekend. Daarbij past een consequent lezen van het Oude Testament door de bril van het Nieuwe Testament en een uitgesproken christocentrische hermeneutiek. In dat verband merkt Soulen mijns inziens terecht op dat alles ongetwijfeld wel afhangt ván Christus, maar dat niet alles gaat óver Christus. (Pag. 175). Met zijn helaas te magere bespreking van de soteriologische betekenis van het verzoenend lijden en sterven van Jezus in het laatste hoofdstuk van zijn boek laadt Soulen bij de meer sceptische lezer mogelijk de verdenking op zich dat hij het klassieke belijden betreffende het plaatsvervangend verzoenend lijden en sterven niet zou onderschrijven. Maar dat is gelukkig niet het geval. De auteur heeft mij in correspondentie met hem over dit onderwerp doen weten dat hij deze kritiek op zijn boek onderschrijft en op geen enkele manier afstand neemt van het belijden van de reformatie en de klassieke opwekkingsbewegingen in deze. In het najaar van 2011 verscheen een nieuw boek van Soulen, ‘The Divine Name(s) and the Holy Trinity’ , Volume 1′. In dit boek besteedt hij wel ruim aandacht aan de christologie en de soteriologie.

De keuze van Soulen om de ‘economy of consummation’ de grotere context te doen zijn waarbinnen de ‘economy of redemption’ zich afspeelt is een essentieel onderdeel van zijn nieuw theologisch ontwerp. Enerzijds beoogt hij met dit ontwerp recht te doen aan wat hij ziet als de kernbelijdenis van het christelijk geloof: ‘ De God van de Hebreeuwse geschriften is in Jezus van Nazareth reddend opgetreden voor heel de wereld’. Anderzijds zoekt hij zo ruimte te scheppen voor een volwaardige plaats van Gods weg met Israël binnen een vernieuwde christelijke theologie. Soulen brengt op deze manier een wijziging in de ‘canonical narrative’ van de vroege kerk aan. Door deze wijziging wordt de geschiedenis van Israël zoals beschreven van Genesis 12 tot en met het boek Maleachi in een klap gepromoveerd van achtergrondmateriaal bij het verhaal van het Evangelie tot de plot zelf. De ‘plot’ van Gods alomvattend voornemen om zijn schepping tot haar uiteindelijke voleinding te brengen. En in die ‘hoofdplot’ verwordt het Evangelie van Jezus Christus niet tot achtergrondmuziek maar maakt als binnenste concentrische cirkel essentieel deel uit van de hoofdplot. Dus geen voleinding zonder verlossing.

De zegen van de zevende dag

Soulen weet voor de onderbouwing van zijn theologisch ontwerp nog meer uit de eerste twaalf hoofdstukken van Genesis op te diepen. Terug naar de rol van Gods zegen in Genesis.

De derde zegen wordt vermeld in Genesis 2:3. Het is de zegen van de zevende dag waarop God rustte van al het werk dat Hij scheppende tot stand had gebracht. De derde en laatste zegen in het scheppingsverhaal, ná de voltooiing van de schepping, de zegen van de zevende dag, ziet Soulen als het hoogtepunt van het scheppingsverhaal. Soulen: “Gods zegen van de sabbat is duidelijk het hoogtepunt van deze passage en wijst tegelijk vooruit naar Gods geschiedenis met Israël, want het is immers aan Israël dat Gods sabbat later als gebod zal worden gegeven en door Israël zal de sabbat worden onderhouden ( Exodus16:23; 20:8-11). De onderlinge relatie tussen de drie zegeningen wijst vooruit naar de inhoud van de totale canon: Gods zegen als Voleinder zal de kroon vormen op Gods zegen als Schepper.” ( pag. 118). Het vermelden van de sabbat in Genesis 2 wijst volgens Soulen dus vooruit naar het latere bestaan van Israël. Israël is immers het enige volk dat van God de opdracht krijgt om de sabbat te gaan onderhouden. Dit is voor Soulen een argument om te veronderstellen dat God reeds voor de zondeval voornemens was Abraham te roepen en uit hem het volk Israël te doen voortkomen. Klopt deze gevolgtrekking dan had God de uitverkiezing van het Joodse volk blijkbaar al op het oog voordat er überhaupt van een zondeval sprake was geweest. En dan levert dit schriftgedeelte een wat ander verhaal op dan we gewend zijn. En dat is inderdaad wennen! Maar het sterke en aantrekkelijke van dit soort observaties is dat ze vanuit de Schrift zelf grond geven voor een fundamenteel andere kijk op de plaats van Israël in het geheel van de theologie. Deze exegese van Soulen maakt het mogelijk de uitverkiezing van Israël niet langer exclusief te koppelen aan de zondeval en de daaruit voortvloeiende noodzaak van een Verlosser. Natuurlijk is Jezus zoals voorzegd uit het volk Israël voortgekomen. Maar volgens de vervangingsleer is sinds Jezus’ komst de missie van het Joodse volk volbracht. En juist dat bestrijdt Soulen zo nadrukkelijk. In dat licht is zijn gevolgtrekking vanuit Genesis 2:3 zo intrigerend. Het verschaft een argument om Gods uitverkiezing van Israël al voor de zondeval, in het grondpatroon van de schepping zelf te situeren. Dat geeft een fundamenteel andere kijk op Gods motieven om het volk Israël in leven te roepen. Het maakt dat de plaats en rol van Israël in heel Gods heilsplan niet langer louter en alleen soteriologisch geduid kunnen worden. En dat de rol van Israël met de komst van Jezus dus niet is uitgespeeld.

De roeping van Israël

Soulen ziet Genesis 1 tot en met 12 als een uitgebreid scheppingsverhaal. Na de eerste zeven dagen volgt de zondeval, het ontstaan van de geslachten die voortkomen uit het eerste ouderpaar, de zondvloed en opnieuw een lijn van geslachten die voortkomen uit Noach, zijn drie zonen en hun vrouwen. Soulen merkt dan op dat God ondanks de catastrofes van de zondeval, de moord van Kain op Abel, de aarde die vol raakt van geweldenarij en de zondvloed toch doorgaat met het zegenen van zijn schepping. Iedere catastrofe heeft grote gevolgen maar zowel mens als dier blijft zich onder Gods zegen toch telkens weer vermenigvuldigen, talrijk worden en de aarde vervullen. En zoals gezegd is dat minder vanzelfsprekend dan velen denken. Wie kent niet de reactie van veel ouders bij de geboorte van een kind: het is een wonder ! Tot de dag van vandaag heeft ook de wetenschap met al haar kennis het geheim van leven niet weten te doorgronden. God trekt zijn zegenende hand ondanks de zonde niet van zijn schepping af. En Hij belooft een Verlosser in Genesis 3:15 die de satan uiteindelijk de kop zal vermorzelen.

Zoals gezegd ziet Soulen het ontstaan van de geslachten, de volken, met naam en toenaam beschreven in Genesis 10, 11 en12 als een onderdeel van het uitgebreidere scheppingsverhaal. Het is immers het eerste resultaat van Gods opdracht om zich te vermenigvuldigen, talrijk te worden en de aarde te vervullen. Het ontstaan van allerlei volken is dan zowel het onvermijdelijke alsook het door God gewilde gevolg van zijn scheppingszegen. Soulen merkt in dit verband op dat in de geslachtslijsten van Genesis10 en 11 zowel een horizontale als een verticale geslachtslijn te vinden is. Een horizontale geslachtslijn in hoofdstuk 10 vanaf Noachs zonen die uitloopt op het ontstaan van allerlei volken. En in hoofdstuk 11 treffen we een verticale geslachtslijn aan die loopt van Sem tot op Abraham. Genesis hoofdstuk 12 ziet Soulen dan als de voltooiing van deze hele episode van het scheppend handelen van God dat aanving in Genesis 1. Die voltooiing is de roeping van Abraham die via de lijn van Isaac en Jacob het volk Israël in leven zal roepen. In Soulens ontwerp is deze roeping van Abraham een zeer fundamenteel gegeven. En getuige de woordkeus van God wanneer Hij Abraham roept, speelt zegen opnieuw een hoofdrol.

‘De Here nu zei tot Abraham: ga uit uw land en uw maagschap en uit uws vaders huis naar het land dat Ik u wijzen zal; en Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot maken, en gij zult tot een zegen zijn. Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt zal Ik vervloeken, en met u zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden.’ ( Gen. 12:1-3)

Soulen schrijft dan het volgende naar aanleiding van dit schriftgedeelte. “In tegenstelling tot wat christenen gewoonlijk veronderstellen wijst niets in deze passage of de onmiddellijke context van de passage erop dat Gods voornaamste motief voor de roeping van Abraham een of andere buitengewone zorg over het probleem de zonde en het kwaad is. Integendeel, Gods motief schijnt vooral de ongekende vruchtbaarheid en veelomvattendheid van zijn goddelijk welbehagen te zijn. De roeping van Abraham doorbreekt inderdaad eerdere cyclussen van vloek, maar deze onderbreking lijkt een dieper liggend doel van God te dienen. Dezelfde God die soeverein het menselijk geslacht schiep en zegende met groei in aantal en ontwikkeling ( Gen. 1-11) belooft nu om de wereld ( ‘ alle geslachten van het aardrijk’) op een nieuwe manier te zegenen. Een manier die Gods eerdere handelen wél veronderstelt maar die er niet tot gereduceerd kan worden.” (pag. 120).

Ook hier zien we dat Soulen de betekenis van Israëls uitverkiezing breder zoekt te duiden dan louter en alleen soteriologisch. De rol van Israël is blijkbaar zelfs nog groter dan het voortbrengen van de beloofde Messias. De komst van de Messias maakt een zeer wezenlijk onderdeel uit van Israëls roeping maar het is niet het een en al volgens Soulen.

De blijvende centrale rol van Israël

Op dezelfde pagina schrijft Soulen ook nog het volgende naar aanleiding van Gen. 12:1-3: “Het is opmerkelijk hoe Gods belofte om Abraham te zegenen, net als bij Gods zegen van de schepping, ook weer onvermijdelijk een element van onderscheid met zich mee draagt. Aan de ene kant staan Abraham, Sara en hun uitverkoren nakomelingen, aan de andere kant ‘alle geslachten des aardbodems’ ( Gen.12:3; Gen.28:14). Het onderscheid dat hiervan het resultaat is loopt als een rode draad door de rest van de Schrift.” ( pag. 120-121).

Op grond van dit alles concludeert Soulen dat het onderscheid tussen Israël en de volken door God is bedoeld en gewild als een blijvend fundamenteel onderscheid binnen de mensheid tot aan de voleinding. En dat het dus nooit Gods bedoeling geweest kan zijn dat het Joodse volk haar eigenheid zou verliezen door volkomen op te gaan in de ecclesia. Beide, Israël en de volken, zijn door God bedoeld elkaar tot zegen te zijn. Niet alleen in de uiteindelijke shalom, maar reeds nu. De Joden die Jezus als Messias belijden nemen in dit alles een heel bijzondere eigen plaats in. Hoe gruwelijk anders is de relatie tussen Israël en de volken doorgaans geweest en helaas vaak nog steeds. In dit verband kan ik opnieuw niet beter doen dan Soulen zelf aan het woord te laten.

Kort gezegd ( en dit is mijn voorstel zo beknopt als maar mogelijk geformuleerd), zouden christenen moeten erkennen dat Gods geschiedenis met Israël en de volken het permanente en blijvende instrument is waarmee God naar de voleinding van zijn schepping van de mens werkt, en om die reden is het ook de permanente blijvende context van het Evangelie van Jezus.” ( pag. 110).

“Zoals de Schriften getuigen houdt God zich om de schepping tot voleinding te brengen op een historisch beslissende wijze bezig met het menselijk geslacht door Israël uit te verkiezen als een zegen voor de natiën. Het resulterend onderscheid en de wederzijdse afhankelijkheid van Israël en de volken is de fundamentele vorm van de ‘ economy of consummation’ waardoor God de eindbestemming van het menselijk geslacht – leven met God- initieert, onderhoudt en voltooit. Zo beschouwd kan Gods werk als Voleinder ( ‘consummator’) niet los worden gezien van de nog niet voltooide geschiedenis die zich afspeelt tussen de God van Israël, Israël en de volken. Deze geschiedenis is niet een min of meer ongelukkig gevolg van zonde, noch is het een louter voorbereidend gebeuren dat de weg bereidt voor iets dat veel hoger en grootser is. Nee, Gods geschiedenis met Israël en de volken zélf is de blijvende manier waarop God zijn genadevolle werk als Voleinder van zijn schepping tot voltooiing zal brengen. Zonder dit is de realisering van het uiteindelijke doel van het menselijk leven ondenkbaar. Vanuit dit gezichtspunt is Gods allereerste scheppingswerk van meet af aan gericht geweest op Gods geschiedenis met Israël en de volken, net zoals Gods geschiedenis met de volken telkens weer georiënteerd is geweest op Gods eschatologische rijk van Shalom, waar Gods werk als Voleinder uiteindelijk voltooid zal zijn.” ( pag. 111-112)

Een onmogelijke tegenspraak

Ik heb in dit artikel bewust gefocust op de centrale plaats van het begrip ‘wederzijdse zegen’ ( ‘mutual blessing’ ) in het door Soulen voorgestelde ontwerp. Soulen heeft met dit begrip iets zeer wezenlijks aan de orde gesteld. Het begrip ‘wederzijdse zegen’ is mijns inziens nauw verwant aan het dubbele liefdegebod in het Nieuwe Testament. De naastenliefde is bij uitstek het motief om de ander tot zegen te zijn. Het liefdegebod wordt in het Nieuwe Testament door Jezus en de apostel Paulus het hoogste, eerste en belangrijkste gebod genoemd. Zo sterk als de nadruk op dit gebod in het Nieuwe Testament is, zo schrijnend karig is de aandacht voor het liefdegebod in het overgrote deel van de klassieke theologie. De in de klassieke theologie verankerde catechese der verguizing valt onmogelijk te rijmen met de opdracht die God in Genesis 12 aan de volken geeft: Israël tot zegen te zijn. De catechese der verguizing is eveneens in flagrante tegenspraak met het liefdegebod. Een gebod dat nota bene Jezus zelf het grootste gebod in de Wet noemt. Hoe je het ook wendt of keert, in het licht van de allerhoogste prioriteit die de naastenliefde krijgt van zowel Jezus als van de apostel Paulus, heeft de klassieke vervangingsleer en de onlosmakelijk met haar verbonden catechese der verguizing een ernstig ethisch en theologisch probleem. Ze gaat namelijk niet alleen in tegen het grootste gebod maar geeft tevens geen gehoor aan Gods opdracht om Israël te zegenen. In dat licht gezien zijn de voorstellen die Soulen doet voor een theologie die niet verguist maar zegent het overwegen meer dan waard.

Soulens ontwerp is een belangrijke en theologisch grondig doordachte stap vooruit. Het zal zeker niet het laatste woord zijn. Zijn grondig en creatief theologiseren daagt uit en vraagt om verdere doordenking en uitwerking. Het materiaal dat hij de kerk en de theologische gemeenschap in zijn boek aanreikt leent zich daar bij uitstek toe. Wie neemt de handschoen op ?

N.a.v. ‘The God of Israel and Christian Theology’ , R. Kendall Soulen, Fortress Press 1996

ISBN 13: 9780800628833
ISBN 10: 0800628837

R. Kendall Soulen is hoogleraar systematische theologie aan Wesley Theological Seminary in Washington D.C.

Dit artikel verscheen maart 2012 in ‘Israel en de Kerk’.


Aanbevolen literatuur

  • The Divine Name(s) and the Holy Trinity; Distinguishing the Voices volume 1 , R. Kendall Soulen, Westminster John Knox Press, 2011
  • Israel and the Church; the origins and effects of replacement theology, Ronald E. Diprose, Paternoster
  • Has the Church Replaced Israel ? A theological evaluation, Michael Vlach, B&H Publishing Group
  • Future Israel; why Christian anti-judaism must be challenged, B&H Publishing Group, 2007, Barry Horner
  • Christianity in Jewish Terms, editors Tikva Frymer-Kensky, David Novak, Westview Press, 2000, Peter Ochs
  • Christians and Jews Together, Stuart Dauermann Wipf and Stock Publishers , MJTI Publications
  • Abraham’s Promise; Judaism and Jewish-Christian Relations, Michael Wyschogrod, edited and introduced by R. Kendall Soulen Wm.B. Eerdmans Publishing Co., 2004
  • Postmissionary Messianic Judaism; Redefining Christian Engagement with the Jewish People, Mark S. Kinzer Brazos Press, 2005
  • Israel’ s Messiah and the People of God; A Vision for Messianic Jewish Covenant Fidelity, Mark S. Kinzer,  Cascade Books, 2011
  • Searching Her Own Mystery ; Nostra Aetate, the Jewish People, and the Identity  of the Church, Mark S. Kinzer,  Cascade Books, 2015
  • Introduction to messianic Judaism; its Ecclesial Context and Biblical Foundations, David Rudolph and Joel Willits, general editors Zondervan, 2013
  • Christ Jesus and the Jewish People Today ; New Explorations of Theological Philip A. Cunningham, editor Interrelationships Eerdmans, 2011
  • Jews and Christians; People of God, Carl E. Braaten and Robert Jenson editors, Wm.B. Eerdmans, Publishing Co. , 2003
  • The Church and Israel; in search of a new model in post-holocaust theology, Istvan Tatai, 2014
  • The Crucifixion of the Jews; the failure of Christians to understand the Jewish experience, Franklin H. Littell Mercer University Press
  • Israel, Servant of God, Michel Remaud T & T Clark
  • The Origins of Christian Zionism; Lord Shaftesbury and evangelical support for a Jewish Homeland, Donald M. Lewis Cambridge University Press
  • Another Reformation; Postliberal Christianity and the Jews, Peter Ochs Baker Academic, 2011