Lezing op 4 maart 2023 te Nijkerk in het kader van ‘Israel-talks’ op uitnodiging van Christenen voor Israël door Bart Gijsbertsen
Ik heb een zwak voor Nicodemus. Alleen in het Johannes-evangelie komt hij voor. Drie keer. Aan het begin, in het midden (waar hij opkomt voor Jezus) en aan het slot (waar hij Jezus koninklijke eer bewijst). Nu spreekt juist het Johannes-evangelie van meet af aan over de hoge afkomst van Jezus als het Woord dat van eeuwigheid bij God was en is en zijn zal, de Mensenzoon. En zo heb ik dus ook te doen met Nicodemus als hij op rabbijnse wijze in de stilte, onder de nachtelijke sterrenhemel, met Jezus in gesprek gaat.
Hoe kun je voorbereid zijn op een ontmoeting als deze? Binnen de kortste keren is de schriftgeleerde Nicodemus de weg kwijt. ‘Wij weten’, zo zet Nicodemus het gesprek in, – ook namens zijn mede-schriftgeleerden – ‘wij weten dat U een leraar bent van God gezonden’. Daarmee betuigt hij in feite groot respect in de richting van Jezus, want in zijn eigen kring vroeg men zich af of Jezus wel een bevoegde rabbi was.
Maar Jezus is van deze benadering niet onder de indruk. Al spoedig klinkt het uit zíjn mond: ‘Wij weten’ – en dan is het pluralis majestatis, als in: ‘wij, de Koning’.
Tja, stel dat ik niet wist wie Joe Biden was en in mijn onschuld hem zou interviewen met ‘Wij weten dat u een soort regeringsleider bent’. Misschien zou hij toch een beetje aangebrand reageren met: ‘Een soort regeringsleider? Ik ben Joe Biden, president van de VS!’ Oeps.
‘Wij spreken over wat wij weten en hebben gezien’, reageert Jezus, ‘maar waarom nemen jullie ons getuigenis niet aan?’ Zo laat Jezus Nicodemus merken dat hij geen idee heeft met wie hij eigenlijk van doen heeft.
Het gesprek neemt dan ook een hoge vlucht. En al spoedig is het geen gesprek meer; Jezus spreekt en Nicodemus luistert, ademloos.
Wat mij daarin opvalt is dat Jezus heel open en eerlijk, bijna naïef spreekt. Over dat Hij de Mensenzoon uit de hemel is, dat Hij de wereld wil behouden, dat Hij mensen tot licht en leven wil brengen, maar dat al zijn spreken tot nu toe stuit op het feit dat de mensen liever het donker kiezen.
Het is of Jezus probeert Nicodemus op te tillen naar een hemels gezichtspunt, een ‘heavenly point of view’. ‘Bekijk het nu eens even van mijn kant’, zegt Jezus als het ware.
‘Bekijk het nu eens van mijn kant’. Zoals Jezus spreekt doet mij zeer denken aan Spreuken 8. Dat neemt je ook mee naar zo’n hemels gezichtspunt.
In Spreuken 8 is de Wijsheid aan het woord. In de midrasj – de Joodse bijbelverklaring – wordt die Wijsheid wel verstaan als een aanduiding van wat zij noemen ‘de eeuwige Torah’, het Woord dat van eeuwigheid af bij God was en is. Wat zegt die Wijsheid, wat zegt deze Torah? Zij – die Wijsheid is vrouwelijk, een prinses- vermeldt dat zij het begin van Gods weg is, dat zij er al was voordat de aarde werd geschapen. Zij is eeuwigheden geleden door God onder weeën voortgebracht. En toen de ENE, de HERE God, begon met de schepping van hemel en aarde, toen was zij, de Wijsheid/Torah, al die tijd aan Gods zijde.
Ik laat u dat even horen (Spreuken 8 vanaf vers 22 tot vers 31, NBV):
De Naardense vertaalt die laatste zinnen als: ‘Ik was aan zijn zijde als troetelkind, was zijn geluk dag aan dag, spelend voor zijn aanschijn altijd, spelend op het vlak van zijn aarde, en mijn geluk lag bij de zonen van Adam!’
Ik was zijn ‘amoon’, zegt het Hebreeuws. De betekenis van dat woord is niet helemaal duidelijk. Sommigen vertalen met troetelkind of lieveling. Maar er zijn ook vertalingen die richting bouw en kunst gaan. Zo zegt een midrasj: de Torah zegt ‘Ik was het gereedschap dat JHWH gebruikte voor de schepping van de wereld’; of; ‘Ik was Gods kunstenares of het bouwplan dat Hij voortdurend voor ogen had bij alles wat Hij maakte’.
Maar welke vertaling je ook kiest, het gaat allemaal in de richting van een hemelse Vader of Architect wiens grootste vreugde ligt in deze Amoon. En heel zijn handelen is er op gericht om haar gelukkig te maken, om met en voor haar een wereld te creëren. Zoals een aardse vader zijn vreugde erin vindt om samen met zijn kind en voor zijn kind een prachtig bouwsel te creëren dat het kind gelukkig maakt. En het kind gaat daar vervolgens mee spelen en leeft de eigen creativiteit daarin uit.
En dit Kind in Spreuken zegt: ‘Ik was het geluk van JHWH dag aan dag, en míjn geluk lag bij de mensenkinderen. Met hen en met hun wereld mocht ik iets moois gaan doen.’ En zij eindigt in Spreuken 8 met te zeggen: ‘Nu dan, mensen, luister naar Mij en wordt wijs! Wie Mij vindt, vindt het leven. Wie tegen mij ingaat is een liefhebber van de dood.’
Wel, met déze Wijsheid Gods, met deze Torah, zit Nicodemus dus onder de sterrenhemel te praten. En Hij/Zij, deze Wijsheid, vertelt met een natuurlijk gezag en een hemelse vanzelfsprekendheid – ‘Wij weten waarvan wij spreken’ – over hoe Hij/Zij bij JHWH een troetelkind/Amoon was, en hoe Hij uit die hemelwereld is neergedaald. Want de mensen, zijn mensen bij wie Hij zijn geluk vond, luisterden niet naar Hem. Ze waren om zijnentwil gecreëerd, zijn woorden kwamen tot hen via Mozes en de Profeten, maar ze wilden geen gehoor geven aan de hemelse wijsheid.
Dat kan voor ons ook een nieuw licht werpen op de uitleg van Genesis 1:1. De Wijsheid/de eeuwige Torah vertelt in Spreuken 8 vers 22 dat zij het begin van Gods weg is; in het Hebreeuws is dat ‘Resjiet’ – begin of beginsel/principe. En wat zijn de eerste woorden in de Bijbel? Beresjiet… Dat kan vertaald worden als In of met Resjiet. Met Begin, met een Principe schiep God de hemel en de aarde. Met zijn lieveling, Torah/Wijsheid, Principe van en achter alle dingen, schiep God hemel en aarde. Zonder die eeuwige Torah, de levende Torah, prinses Wijsheid, zou onze wereld er niet eens zijn.
Zo start Johannes zijn evangelie dan ook: In beginsel is er het Woord. Daarmee bedoelt hij geen Logos à la Plato, maar de eeuwige Torah die voor Nicodemus en elke schriftgeleerde en elke Jood gestalte heeft gekregen in het Woord van God dat al eeuwen met Israël meegaat.
Paulus schrijft over dit geliefde kind van God: eerstgeborene van heel de schepping is hij/zij, alles is door en voor hem/haar geschapen!
Van meet af aan is deze Torah dus aanwezig in en achter deze schepping.
En daarnaar verwijzen dus zowel Johannes als Paulus ons als zij stellen dat Jezus de vleeswording van die Torah in deze wereld is.
Hij is die Wijsheid Gods van den beginne; die al eeuwigheden geleden onder weeën door God is voortgebracht, en die al sprak tot Israël in Spreuken, en in de Psalmen, en alle geschriften, en heel Mozes en de profeten, heel de Tenach. Hij is de vleeswording van het Woord van God dat al sinds Abraham in deze wereld klinkt; daarmee start, zoals u weet, Matteüs zijn evangelie.
Maar als dus Matteüs, Johannes en Paulus en al die anderen dát ontdekken, dat Jezus het vleesgeworden Woord was en is, dan gaan ze de hele Tenach, alle Torah-rollen, nog eens helemaal opnieuw lezen. Omdat ze nu vanuit Jezus’ leven en woorden meer dan ooit de sleutel tot het verstaan van die woorden in handen hebben gekregen. Die ‘Wet en de Profeten’, waarvan Jezus uiteraard stelt dat daarvan nooit een jota of tittel vervalt, die Hij zelf ook nog onderwees na zijn opstanding aan de Emmaüsgangers, wat staat daar dan in?!
‘Ik ben zelf maar gekomen’, vertelt Jezus aan Nicodemus, ‘letterlijk, als één van jullie, om mijn woord met eigen mond en leven te laten horen; om jullie te vertellen waar al die woorden in jullie Torah-rollen een afschijnsel van zijn. Al die woorden komen bij Mij vandaan en spreken van Mij. Maar jullie luisteren niet. Maar Ik vraag om jullie geloof! Want hierin ligt jullie leven! De gerechtigheid waarvan de Torah spreekt, de barmhartigheid, het oordeel en de genade, het Licht in het duister, Ik, ben in de wereld gekomen om jullie te vertellen hoe het leven is bedoeld; in welk perspectief je de hemel en aarde moet zien. En wie oprecht wil handelen, die zoekt dit licht!’
Ja, in den beginne, in principe was er het Woord. Dat was geen geschreven woord zoals wij er zoveel kennen. De theoloog Miskotte benadrukte altijd dat de Bijbel nooit is bedoeld om te lezen, maar om voor te lezen. Omdat het om een geluid gaat dat over deze wereld gaat. ‘En God sprak…’ Dat is het creërende geluid, spreken Gods. En in de eerste eeuwen na Abraham werd dat geluid altijd mondeling doorgegeven aan volgende generaties, die daar dan hun eigen vertellingen en ervaringen met de levende Torah, met Gods Woord, aan toevoegden. En wat wij als predikanten doen, zei Miskotte, dat is dat wij woorden (allemaal kleine letters) spreken, een geluid laten klinken over het Woord (één hoofdletter, de Bijbel) aangaande het WOORD (allemaal hoofdletters, de eeuwige Torah die in Jezus vlees/mens werd).
U moet het dus als gemeenteleden in een kerkdienst doen met een afschijnsel van een lichtschijnsel van een groot Licht. Maar wij proberen het als dienaren van het Woord zo uit te spreken dat het Woord zelf, het grote geluid zelf, u zal bereiken. En God sprak!
Wij hebben een sprekende God, JHWH. En zijn eerste WOORD is de creatie van de eeuwige Torah, aan wie alles op deze aarde onderworpen is en die op alles in deze wereld invloed wil uitoefenen.
Over een verandering van perspectief gesproken; ‘bekijk het eens van mijn kant…’ Had Nicodemus dit geweten, hij zou Jezus anders hebben aangesproken; als hij het dan nog überhaupt gedurfd had.
Ik zoek met u vanmorgen dit heavenly point of view. De Jezus over wie wij soms zo gemakkelijk spreken, zijn aardse leven zoals wij dat kennen uit de evangeliën, is een hele korte fase in het oneindige hemelse leven van de Wijsheid/Torah die van eeuwigheid bij God was en is en zijn zal.
Ik krijg vaak de indruk dat de uitvergroting van Jezus’ leven op aarde, mensen het zicht op zijn leven als de eeuwige Torah ontneemt.
Vergelijk het bijvoorbeeld met wat Neil Armstrong is overkomen. Het moet voor hem lijken of veel mensen zijn hele leven hebben versmald tot dat ene jaar 1969 en die ene stap die hij zette op de maan. Niemand heeft het over de vele verhuizingen in zijn jeugd, of dat hij luchtvaartkundig ingenieur was, straaljagerpiloot, en zoveel meer.
Zeker, Armstrong zette de eerste stap op de maan; maar wie was Neil Alden Armstrong eigenlijk?
En zeker, de eeuwige Torah was op deze aarde in Jezus aanwezig, maar wie was en is de eeuwige Torah eigenlijk? Wat ging aan zijn voetstap op aarde vooraf? Tweeduizend jaar aan geluid sinds Abraham. En hoe ging het na zijn komst op aarde? Tweeduizend jaar geluid sinds Yosef en Mirjam, door ons Jozef en Maria genoemd.
‘U hebt het bijna nooit over Jezus’, kreeg ik eens te horen. ‘Dat snap ik niet’, antwoordde ik, ‘ik heb het altijd over Hem’. ‘Nee, u hebt het altijd over de Torah.’ ‘Ja precies’, zei ik, ‘dat bedoel ik, Ik heb het altijd over Hem’.
Ten overvloede een mooie midrasj hierover.
Rabbi Jehosjoea ben Levi zei:
Toen Mozes afdaalde van de nabijheid van de Heilige – Gezegend zij Hij – kwam satan en vroeg aan God: Heer der wereld, waar is de Torah?
Hij antwoordde: Ik heb haar aan de aarde gegeven.
Satan ging naar de aarde, maar vond haar niet.
Hij keerde terug en zei: Heer der wereld, overal op aarde heb ik de Torah gezocht, maar ik heb haar niet gevonden.
Hij zei tot hem: Ga naar de zoon van Amram.
Satan ging naar Mozes en zei hem: Waar is de Torah die de Heilige – Gezegend zij Hij – jou gegeven heeft?
Hij antwoordde: Wie ben ik dat de Heilige – Gezegend zij Hij – mij de Torah zou geven?
De Heilige – Gezegend zij Hij – ging daarop zelf naar Mozes en zei: Hé, Mosje, ben jij een leugenaar?
Mozes antwoordde: Heer der wereld, U hebt een verborgen schat waar U dagelijks van geniet. Durf ik te zeggen dat die van mij is?
De Heilige – Gezegend zij Hij – zei tot Mozes: Omdat je je zo klein gemaakt hebt, zal zij naar jou worden genoemd. Zoals er gezegd is (Maleachi 3:22): Gedenk de Torah van Mozes, mijn dienaar.
Die Torah, de Tenach die sinds Mozes al zo’n 3500 jaar op aarde met het volk Israël meegaat, wijst regelmatig op zijn (haar) eigen hoge oorsprong. We hoorden het in Spreuken 8. Mozes verwijst naar die hoge oorsprong als hij in Deuteronomium 33:2 de Torah een vuur aan Gods rechterhand noemt. Zwart vuur op wit vuur, zegt de Joodse traditie; zo kwam het Woord van de Sinaï. Vlammende letters, vlammende woorden. Die Torah kwam tot de wereld. En men noemde haar/hem: de Torah van Mozes; en later: ‘Wet en Profeten’.
Niemand op aarde heeft echter Jezus Christus herkend als de ‘Torah van Mozes’, laat staan als het Woord aan Gods rechterhand, als de eeuwige Torah. Niet alleen Israël, maar zelfs de grootste wereldheersers die deze aarde stempelden met hun invloed, hebben Hem niet herkend, stelt Paulus; want anders hadden ze Jezus niet gekruisigd (1 Korinthiërs 2:8).
Maar Hij was hier; 33 jaar. En Hij liet voluit zien in zijn leven hoe de Torah er werkelijk uitziet en bedoeld is; wat dat betekent aan levensheiliging; aan vertrouwen op God om je weg te gaan temidden van alle goddeloosheid, samen-zweringen, alle onrecht, enzovoort, enzovoort.
En Jezus is verbaasd maar ook verbijsterd dat men Hem, die Torah, Gods getuigenis, niet aanneemt. Het hele volk Israël is om Hem heen, en om zijnentwil, gecreëerd. Om via hen in de wereld de Torah en een hemelse wijsheid en manier van handelen te openbaren. Met die Torah, dat Woord, valt Hij samen!
Dat is zo’n twee-eenheid dat we in Johannes 7 lezen dat Jezus zegt: ‘U hebt van Mozes de Torah gekregen. Maar niemand houdt zich aan de Torah. Waarom wilt u Mij doden?’ Het je ‘niet houden aan de Torah’ is voor Hem dus direct verbonden met het ‘dood maken’ van de Torah, van Hemzelf.
In de woorden van de Torah-rollen gaat het eeuwig Woord schuil. Andersom gezegd: De eeuwige Torah gaat, in de Torah-rollen die in de synagogen tot klinken worden gebracht, nog altijd met Israël mee. Het Woord, dat in Jezus vlees werd, zichtbaarder dan ooit, is nooit uit Israël weg.
Zo, dat was mijn inleiding.
En dan gaan we naar het thema voor vanmorgen: Jezus belijden als de vleesgeworden Tenach, wat betekent dat? Wat betekent dat voor ons als christenen?
En dan stuiten we op heel wat problemen.
Wat voor Jezus de Bijbel was die Hij lief had met heel zijn hart, heel zijn leven elke sabbat beluisterde in de synagoge, heet in de kerk al sinds jaar en dag het Oude Testament. ‘Testament’; in onze taal terechtgekomen omdat de Bijbel eeuwen in het Latijn werd gelezen. ‘Testamentum’ was de Latijnse vertaling van het Griekse diathèkè in de Septuagint. En dat Griekse woord was al weer de vertaling van het Hebreeuwse ‘Berith’ – Verbond. Wat wij dus het ‘Oude Testament’ noemen betreft het aloude verbond van God met Abraham en zijn zaad, zijn verbond met Israël, dat nog altijd in de synagogen tot klinken wordt gebracht
Gods verbond met Abraham is, zo kunnen we in de Tenach lezen, vele malen vernieuwd. In feite wordt elke nieuwe generatie in het volk Israël op dat verbond betrokken. De komst van de eeuwige Torah in het vlees schaft dat verbond ook niet af. Integendeel, Hij laat helemaal zien wat dat Verbond betekent, hoe daarin en daarbij te leven. Hij staat, zo zegt de Hebreeënbrief (7:22), er zelfs borg voor dat het verbond van God met Israël onaantastbaar wordt voor zonde en schuld; borg geworden voor een machtiger verbond dan ooit.
De Hebreeënbrief betoogt dat het dan inmiddels tweeduizend jaar oude verbond met Abraham zwak en machteloos is gebleken en dat de bondgenoten, het volk Israël, als een grote schuldenaar voor het aangezicht van God staan. Maar het verbond met Abraham moet worden gered! Abraham moet worden gered, Izaäk moet worden gered, Jakob, de twaalf stammen, het huis van Aäron, het huis van David, de hele Torah en de Profeten, heel Israël moet worden gered. Opdat daarmee ook de belofte aan Abraham en daarmee aan heel de wereld wordt gered. Wel, Jezus komt zijn broeders, zijn volk, het verbond met Abraham te hulp. Hij wordt hun borg. Zijn broeders zijn schuldenaar geworden tegenover God omdat ze verbond en Torah niet volmaakt hebben geleefd. Jezus treedt in als derde partij en Hij verricht voor hen de prestatie die zij jegens God verschuldigd waren; dat is wat iemand die zich borg stelt, doet. Zo creëert Hij een machtiger verbond.
En deze borg, zo stelt dezelfde brief, wordt temidden van zijn bondgenoten, temidden van Levieten en priesters en hogepriesters, hun unieke hogepriester. Eén die eeuwig leeft immers, met een rechtstreekse toegang niet maar tot het heilige der heiligen, maar tot de hemel zelf, aan de rechterhand van zijn hemelse Vader. Dus Israël krijgt nog een hogepriester achter de menselijke priesters en hogepriesters; een nog hoger priester. En zijn licht als eeuwige borg en eeuwige hogepriester schijnt van God uit zodanig over Israël dat het aloude verbond sinds Abraham een vernieuwing ten deel valt als nooit tevoren; machtiger dan ooit tevoren. Waardoor het aloude verbond verbleekt bij de nieuwe fase die het nu ingaat. Zoals mijn mooie verkeringstijd verbleekte bij wat ik in mijn huwelijk allemaal meemaakte met mijn Anneke.
Deze grote vernieuwing van het verbond met Israël gaat in Handelingen 10 (Dan pas! Het kostte nogal wat moeite om Petrus en de apostelen hiervan te overtuigen) de grens over en betrekt ook niet-Joden, ‘heidenen’, erbij. En deze vernieuwing van het berith ging in de Romeinse wereld Novum Testamentum heten. En toen ging het fout.
Toen jaren na Jezus de brieven van Paulus werden geschreven en nog later de evangeliën werd dat voor de gojiem de echte Bijbel. Op den duur werd een stevige streep getrokken tussen dat ‘novum testamentum’ en Gods berith met Abraham en de Tenach. Tot de dag van vandaag zijn er Bijbels die het Novum Testamentum beginnen met pagina 1 in plaats van met pagina 1000 zoveel van Gods verbond met Israël en de volkeren. Er zijn en er worden nog steeds losse nieuw-testamentjes uitgegeven. Alsof je ook maar een woord zou kunnen begrijpen van het NT zonder het zgn. OT.
Ons zgn. NT is geheel door Joden geschreven die totaal bekend waren met en verknocht waren aan de Tenach; een Tenach die voor hen in en door Jezus als nooit tevoren leefde en stond te stralen.
Maar de heiden-christelijke kerk heeft het Verbond op zichzelf betrokken; en alleen op zichzelf betrokken. Zonder erbij na te denken dat als het Verbond met Israël werkelijk zou zijn beëindigd de kerk zelf ook geen poot heeft om op te staan. Al begin je je kerkdienst nog zo vaak met te zeggen dat de HERE God trouw is tot in eeuwigheid, dat klopt niet meer als Hij Israël zou hebben losgelaten. Reken er maar op dat Hij ons dan ook loslaat.
De ingang van veel kathedralen toont nog altijd hoe de Kerk over zichzelf dacht en nog vaak denkt. Aan de ene kant van de hoofdingang een stralende Maria, met avondmaalsbeker, of met het kind Jezus in haar armen, de kerk symboliserend. Aan de andere kant een verslagen vrouwenfiguur die de Tien Geboden uit haar handen laat vallen, of met een gebroken lans of een kroon die van haar hoofd valt, de synagoge symboliserend en alle Joden. Wie van de mensen die zo’n kathedraal inlopen heeft nog enig idee dat juist die zgn. verslagen vrouw rechts Mirjam symboliseert, de ware moeder van Jeshua, die hem baarde en droeg, en die elk jaar Pascha met Hem vierde?
En dan zijn we dus bij wat we vervangingstheologie zijn gaan noemen.
We hebben geen idee hoe diep die theologie na al die eeuwen in onze genen zit en onze liturgie en exegese en prediking nog altijd beïnvloedt.
Ik gaf onlangs in Veenendaal zo maar een paar voorbeelden. Eerst een voorbeeld uit onze liturgie.
Al eeuwen, tot en met het Nieuwe Liedboek 2013 wordt in onze kerken gezongen (Psalm 118:8): ‘De steen die door de tempelbouwers verachtelijk was een plaats ontzegd, werd tot verbazing der beschouwers ten hoeksteen door God zelf gelegd.’ Maar: In de Hebreeuwse tekst is helemaal geen sprake van ‘tempel-bouwers’. Dat maken wij ervan; de tempelbouwers, de Joden dus, hebben de door God gelegde hoeksteen veracht. Het past helemaal in de eeuwenlange uitleg: de Joden hebben Jezus verworpen.
In Psalm 118 wordt echter door de synagoge al 3000 jaar bezongen hoe groot Gods liefde voor zijn volk Israël is, zijn verbond met hen voor altijd; maar dat de de volkeren aan Israël verachtelijk een plaats hebben ontzegd en het volk altijd weer omsingelen. Vier keer over begint de Psalm met uit te roepen ‘Eeuwig is Gids trouw voor zijn volk’.
Wij zingen in de berijming van Psalm 118 dus feitelijk het omgekeerde van wat er in de Bijbel staat. Kun je dat dan zo blijven zingen?
En wie beseft nog hoe groot de rol van deze Psalm is bij het Loofhuttenfeest?
In een vertaling van Psalm 118 door bisschop Gregorius van Nyssa (335-394) is nog te merken dat hij weet had van de omgang met dichtbebladerde twijgen rond het altaar op Loofhuttenfeest; wuivend met de loelavs in de richting van het altaar verenigde het volk zich dan zingend met de Hosanna’s uit Psalm 118 met de engelmachten rond Gods troon. Wij hebben daar geen idee meer van. De Psalm is losgezongen van zijn Joodse wortels en uit onze mond komt als berijmde tekst de merkwaardige oproep ‘bindt d’ offerdieren dan met touwen tot aan de hoornen van ’t altaar.’ De ‘gebladerde twijgen/loelavs van het feest’ zijn ‘touwen met offerdieren’ geworden.
Vervangingstheologie. Het zit diep in de manier waarop wij Israëls Psalmen zingen. Om over veel gezangen maar te zwijgen.
Een ander voorbeeld. Uit onze vertalingen. De Jodenvervolgingen, de holocaust en 1948 hebben kennelijk helemaal geen invloed gehad op bijvoorbeeld de vertalers van de NBG 1951. In Romeinen 2 hebben zij als titels boven de schriftgedeelten gezet: a) het oordeel van God over de Joden, b) de wet baat de Joden niets, en: c) de besnijdenis baat de Joden niets. Zo lazen zij die tekst kennelijk en zetten dus de lezers ook op dat volkomen verkeerde been.
Wat Paulus schrijft in Romeinen 2 is – met mijn eigen woorden – dat wanneer je als Jood een zootje van je leven maakt, je je niet kunt beroepen op het feit dat je besneden bent of de Torah in je bezit hebt. Natuurlijk, dat zou Paulus tegen ons net zo zeggen: als je wars van Gods woord leeft, baat het je in het oordeel niets dat je inbrengt dat je toch gedoopt bent en een Bijbel in bezit had.
Door die misleidende titels hoor je niet hoe Paulus daar in zijn betoog benadrukt dat de Joden volgens het aloude verbond met Abraham bij God horen, en dat dat een voorrecht is (geen recht). Maar hij richt zich nu juist tot de Joden om hen ervan te overtuigen dat nu ook heidenen, niet-Joden, echt bij Gods verbond mogen gaan horen; om Jezus’ wil mede-burgers van Israël. In dat ijzersterke betoog geeft hij aan dat ook Israël zelf altijd heeft geleefd uit genade, een opstanding uit de doden zelfs – gelet op de verwekking van Izaäk -, en dat die genade in Christus ook voor de heidenen geldt.
Dus wat wordt betoogd is: niet de Joden worden afgeschreven, nee, wij, de heidenen worden juist bijgeschreven!
Vervangingstheologie. Ook diep in onze vertalingen; en hoe verder weg van de grondtekst hoe erger meestal.
Henk Vreekamp gaf met een voorbeeld van Psalm 117 aan hoe wij de Bijbel wel zouden moeten lezen. Psalm 117. ‘Loof de HERE alle gij volken, prijs Hem alle natiën; want zijn goedertierenheid is machtig over ons.’ Wie zingt dat? Israël! Het is hun Psalm! Uit hun Tenach. Wat zingt Israël? Een oproep aan alle gojiem, alle heidenvolken, aan ons, en Israël zegt: zing met ons mee! Zing mee om te loven de HERE, JHWH, de God van Israël. En waarom zouden de volkeren/wij dat moeten doen? Het antwoord van Israël: want de goedheid van de ENE is machtig over ons, zijn volk, en zijn trouw aan ons ad olam. Ad olam dus. Eeuwig. Nog steeds.
Al die eeuwen waarin christenen hebben gezegd: ze zijn door God verworpen.
Al die eeuwen dat spreken met dubbele tong. Enerzijds het kruis hoog houden en de Naam van Jezus prediken, vooral tot Joden; anderzijds in de Naam van diezelfde Jezus heidenvolkeren vernederen en hun cultuur verwoesten, en Joden verguizen en slaan. Al vóór WO II zijn sinds 1096 op Europees erf miljoenen Joden vermoord.
In zijn laatste, autobiografische, film (The Fabelmans) houdt Steven Spielberg christenen een confronterende spiegel voor, zoals hij ze zelf ervaren heeft: religieus geweld en hypocrisie.
Hoeveel Torah-rollen zullen alleen de kruisvaarders al hebben verbrand? En in de afgelopen eeuw die Shoah. Elke aanslag op een Torah-rol, was een aanslag op het lievelingswoord van Jezus. ‘Waarom wilt U mij doden?’
Elke aanslag op een Jood kruisigt Jezus opnieuw.
Ik nader het einde van deze lezing.
Deze serie Israël talks betekent wat mij betreft Israël is talking.
Israël heeft ons iets te zeggen. Ook in die afgelopen 20 eeuwen na de komst van Jezus.
Ik sprak over de eeuwige Torah die vlees werd in Jezus, in wie ik geloof en die ik belijd. En ik sprak over het aloude verbond van God met Israël. En nu wil ik u meenemen naar een heel bijzondere vernieuwing van dat verbond, namelijk in de tijd van Mozes, als Israël op het punt staat het beloofde land binnen te gaan. Ik neem u mee naar de velden van Moab; u vindt dit verhaal in Deuteronomium 26 t/m 30.
In hoofdstuk 27 bezweert Mozes het volk om een bijzonder ritueel te houden zodra ze over de Jordaan zijn, bij de bergen Ebal en Gerizim. Op grote stenen moet een kalklaag worden aangebracht en daarop moet alle Torah worden geschreven die Mozes aan het volk gegeven heeft. Vervolgens moet de helft van de stammen op de Gerizim plaatsnemen om daar vandaan Gods zegeningen uit te spreken; en de andere helft van de stammen moet op de Ebal gaan staan om daar Gods vervloekingen uit te spreken.
Zegen als het volk in het nieuwe land de Torah gehoorzaamt, vloek als het volk niet gehoorzaamt. Het is alsof Mozes met die enscenering het volk wil inprenten: het kan twee kanten opgaan; richting zegen of richting vloek. Beseffen jullie dat? Maar hij vreest dat ze nauwelijks zullen luisteren, enthousiast als ze zullen zijn om eindelijk in het beloofde land te gaan wonen en dat ze daar, bij Ebal en Gerizim, allemaal wel ‘Amen’ zullen zeggen.
Het is Mozes daarom nog niet genoeg. Hij wil het nog preciezer invullen. Wat mag het volk verstaan onder ‘zegen’? En wat moet het volk verstaan onder ‘vloek’? Weet waarop je ‘Amen’ gaat zeggen!
En zo is er dat beroemde en beruchte hoofdstuk 28. Mozes die de zegen omschrijft en die de vervloeking omschrijft. Worden Gods geboden gehoorzaamd: Gezegend zul je zijn in de stad en op het land. Gezegend de vrucht van je schoot, van je land, van je vee. Gezegend de oogst, gezegend je komen en gaan. Je zult elke vijand overwinnen….’ Tot en met vers 14 van hoofdstuk 28 klinken de prachtigste dingen.
Maar dan omschrijft Mozes de vloek als het volk de Torah verwaarloost. Eerst klinken vervloekingen die precies het omgekeerde verwoorden van de zegeningen: ‘Vervloekt zul je zijn in de stad en op het land. Vervloekt de vrucht van je schoot, van je land, van je vee. Vervloekt de oogst, je komen en gaan. Elke vijand zal jullie overwinnen….’ Maar dan worden de vervloekingen uitgebreid, in een vreselijk crescendo. Maar liefst 52 verzen lang vervloekingen over het volk als ze Gods geboden niet houden.
Het is afschuwelijk om te lezen. Het is één grote Shoah, vernietiging, die wordt uitgetekend. Tengevolge van deze vervloekingen zal er tenslotte nog maar een gering aantal mensen van het volk Israël op aarde zijn overgebleven. En deze overlevers hebben geen leven: het beloofde land is uit zicht, ze zijn naar de verste uithoeken van de aarde verdreven, vinden nergens een plek om op adem te komen, moeten altijd op hun hoede zijn, voelen zich dag en nacht bedreigd. Je gaat niet met je keppeltje de straat op.
Als de laatste vervloeking is uitgesproken, eindigt hoofdstuk 28 met nog één vers; vers 69. Het lijkt een nuchtere mededeling, maar de consequenties ervan zijn niet te overzien. We lezen daar:
‘Dit zijn de woorden van het verbond dat de ENE Mozes heeft geboden met de zonen Israëls te smeden in het land Moab – naast het verbond dat Hij met hen smeedde bij de Horeb.’
Al deze woorden van Mozes blijken woorden van God zelf. Naast het verbond op de Sinaï, een aanvullend verbond te Moab. Het Sinaïverbond aan het begin van de reis, nu, aan het eind van de reis, op de grens van het beloofde land, het verbond van zegen en vloek. En het volk Israël heeft geen keuze!
De keuze is helaas niet of je alleen de zegeningen wilt beamen. Nee, wil je delen in het verbond tussen God en zijn volk, dan deel je ook in het verbond zoals gesmeed te Moab.
Het volk Israël hoort: zodra je de Torah loslaat, van God los gaat leven, treedt, krachtens het verbond, alles in werking wat van de Ebal wordt gesproken en komen alle vervloekingen over je heen. Dat is Part of the deal. En het ontstellende is dat het volk in Deuteronomium 29 aantreedt om God dit verbond met hen te laten smeden!
Mozes heeft al geweten dat, ondanks alles wat hij gezegd heeft, zijn volk zich niet aan de Torah zou houden. Hij heeft geweten dat alles wat hij het volk heeft voorgehouden in hoofdstuk 28 zich zal realiseren; al die vervloekingen. Hij weet van tevoren dus al dat al zijn zorgen en angsten weliswaar terecht zijn, maar dat hij deze toekomst niet kan voorkomen.
Geen idee wat die wetenschap voor hem heeft betekend. Maar je hoort hem zeggen in Deuteronomium 30:1:’Wanneer dan alles werkelijkheid is geworden wat ik u beschreven heb, zegeningen en vervloekingen….’
Het is allemaal werkelijkheid geworden. Het is verschrikkelijk om de laatste duizend jaar geschiedenis van Joden op Europees erf te overzien.
Maar ondertussen bevestigt dit dus dat, in al zijn verschrikking en paradoxaliteit, het Verbond tussen God en Israël, zowel dat van de Sinaï als dat van Moab, nog altijd staat!! Ook dit is de Torah die nog altijd met Israël meegaat.
Israël is talking!
Dat schudt aan ons bestaan. Wat als Israël nog steeds, bewust of onbewust, Gods priestervolk is onder aanvoering van een eeuwige Hogepriester die geheel de Torah vervult; ook de woorden van Deuteronomium 26 t/m 31? Wat als Israël die knecht uit Jesaja 53 is, door ons gezien als een door God geslagene en door mensen verachte, maar ondertussen in alle synagogen ter wereld voor ons biddend, en dat het alles ondergaat opdat wij Gods vrede zullen vinden?
Tenslotte, waar is nu het wachten op? Op de omkeer van Israël? Op de wederkomst? Zo kijken veel christenen. Ik kijk er wat anders tegenaan. Wij zijn als christenen aan de wederkomst van de eeuwige Torah totaal niet toe. Ik roep eerder om een omkeer van allen, binnen of inmiddels buiten de kerken, die met de Tenach hun eigen weg zijn gegaan. Of voor wie het ‘Oude Testament’ niet eens telt.
Ik hoop dat de sluier die de volkeren omhult (Jesaja 25) eindelijk zal worden weggenomen. Ik verwacht dat de stammen der aarde – wij dus – zullen weeklagen, omdat we zien wie wij doorstoken hebben (Openb.1 vers 7).
Of neem Zacharia 1:14: ‘Brandend van liefde neem Ik het op voor Jeruzalem en Sion, en ziedend van woede ben Ik op de zelfgenoegzame volken’. En Zacharia 2:12 – ‘… zegt over de volken door wie jullie geplunderd zijn: “Wie aan mijn volk komt, komt aan mijn oogappel!’
Vervangingstheologie. Verbranding van Torah-rollen. En erger.
We lijken wel op Saulus die in naam van de Torah zonder er erg in te hebben juist de Torah bestreed. Totdat de eeuwige Torah zelf hem vanuit de hemel toesprak en zei: ‘Saul, Saul, waarom vervolg je Mij?’
Ik denk dat we niet verbaasd moeten zijn als Jezus, de eeuwige Torah, bij zijn komst ons zo zal toespreken. ‘Waarom probeerden jullie Mij te doden? Waarom vervolgden jullie Mij?’
Wij: ‘wanneer dan?’ ‘Alle keren dat jullie dat deden met mijn broeders en zusters, mijn priestervolk, hebben jullie dat met Mij gedaan’. De Mensenzoon in Matteüs 25 oordeelt bij zijn wederkomst de heidenvolkeren op hun gedrag ten opzichte van Israël.
Wanneer worden wij van Saulus een Paulus?
Het wordt tijd dat de blinddoek die voor onze ogen hangt wordt weggenomen. Dat wij onze exegese en dogmatiek doorpluizen op Israel-loosheid en Israel-vijandigheid; de voedingsbodems voor antisemitisme verwijderen en antisemitisme overal bestrijden. Het wordt tijd dat we de eeuwige Torah in Jezus zien, en Hem dus ook zien als altijd present temidden van zijn volk.
Omdat nog altijd geldt: God zal zijn waarheid nimmer krenken, maar eeuwig zijn Verbond gedenken.
Dat verbond waarvoor de eeuwige Torah, Jezus Christus, zich met zijn leven en sterven borg heeft gesteld. En waarin Hij, tot onze verwondering, ook heidenen uitnodigt.
Deze lezing is ook te beluisteren:
Copyright © Jules Isaac Stichting. Dit artikel mag gedownload en geprint worden voor persoonlijk gebruik. Er mag uit geciteerd worden met bronvermelding. De tekst mag niet elders worden gepubliceerd zonder schriftelijke toestemming van de Jules Isaac Stichting.